Je activeert de 'burn-in'-functie als volgt:
1. Druk op de toets 'Zone 1-4' op de afstandsbediening
2. Druk binnen de 10 s op de toets 'Burn in'
Zodra de in de ETS-software ingestelde 'burn-in'-tijd verstreken is, keert de melder terug naar de automatische modus.
Druk nogmaals op de toets 'Burn in' om de 'burn-in'-functie te deactiveren.
Als de 'burn-in'-functie geactiveerd is, worden alle andere functies op de melder geblokkeerd.
2.6. Terugzetten naar de laatste ETS-instellingen
Druk op de toets 'ETS set.' op de afstandsbediening om alle instellingen terug te zetten naar de meest recente configuratie in de ETS-software.
2.7. Gevoeligheid
De KNX-melder heeft 3 ingebouwde passief-infraroodsensoren (PIR) die elk 120° dekken van het totale detectiegebied van 360°. Je kan de gevoeligheid van
de aanwezigheidsmelder in alle drie de sectoren (A, B en C) als volgt simultaan verhogen of verlagen:
• Druk op 'Sens. +' om de gevoeligheid te verhogen met 10 % van de maximale gevoeligheid.
• Druk op 'Sens. -' om de gevoeligheid te verlagen met 10 % van de maximale gevoeligheid.
De blauwe of rode led van de melder knippert een aantal keren om aan te geven hoeveel stappen de gevoeligheid onder of boven de met de ETS-software
geconfigureerde gevoeligheid zit. Als de gevoeligheid dezelfde is als wat werd geconfigureerd met de ETS-software, laat de melder de groene led eenmaal knipperen.
Voorbeeld: Wanneer je de toets 'Sens. –' tweemaal indrukt, knippert de blauwe led van de melder twee keer om aan te geven dat de gevoeligheid 20 % lager
is dan de in de ETS-software geconfigureerde waarde. Druk je vervolgens 'Sens. +' vijf keer in, dan knippert de rode led driemaal om aan te geven dat de
gevoeligheid nu 30 % hoger is dan de waarde die ingesteld werd in de ETS-software.
2.8. Automatische modus
Door op 'Auto' te drukken, keert de melder terug naar de automatische modus. De lichtsterkte van de armaturen wordt nu aangepast aan het daglicht.
2.9. Huidige luxwaarde gebruiken
Als je op de toets 'Learn actual lux' drukt, gebruik je de huidige luxwaarde als vertrekpunt om het lichtniveau in de drie daglichtgestuurde zones manueel op- of
neer te dimmen met de toetsen 'Dim –' en 'Dim +'.
Deze functie zal enkel werken indien de verlichting vooraf correct gekalibreerd werd en er in de ETS-software feedbackverbindingen ingesteld werden van de
actoren naar de melder.
2.10. Lichtsferen programmeren
Met de IR-afstandsbediening kan je tot vier lichtsferen programmeren.
Voer de volgende handelingen uit om een lichtsfeer te programmeren:
1. Stel het gewenste niveau voor elk van de drie zones manueel in met de toets 'Zone 1, 2, 3' en met 'Dim -' en/of 'Dim +'.
2. Druk op 'Scene prog.'.
3. Druk binnen de 10 s op 'Scene 1-4' om te kiezen onder welke nummer u de lichtsfeer wil programmeren.
Om sferen te kunnen programmeren moet de melder in de programmeermodus staan. Deze functie werkt enkel indien er in de ETS-software feedbackverbindingen
geconfigureerd werden van de actoren naar de melder.
2.11. Instelpunt aanpassen
In de ETS-software kan voor elke zone afzonderlijk een luxwaarde opgeven worden voor het instelpunt. Het instelpunt is het gewenste constante lichtniveau in
een zone. Met behulp van de IR-afstandsbediening is het mogelijk om dit instelpunt in de drie daglichtgestuurde zones te wijzigen. Het instelpunt voor zone 4
kan je niet wijzigen.
Voer de volgende handelingen uit om de waarde van het instelpunt te wijzigen met behulp van de afstandsbediening:
1. Druk op de toets 'Zone 1-3'.
2. Druk binnen de 10 s op de toets 'Set point -' om het instelpunt van de geselecteerde zone te laten zakken. Met elke druk gaat het instelpunt met 10 lux omlaag.
3. Druk binnen de 10 s op de toets 'Set point +' om het instelpunt van de geselecteerde zone te laten stijgen. Met elke druk gaat het instelpunt met 10 lux omhoog.
De blauwe of rode led van de melder knippert een aantal keren om aan te geven hoeveel stappen het instelpunt onder of boven het met de ETS-software
geconfigureerde instelpunt zit. Als het instelpunt dezelfde is als wat werd geconfigureerd met de ETS-software, laat de melder de groene led eenmaal knipperen.
Voorbeeld: Wanneer je de toets 'Set point –' tweemaal indrukt, knippert de blauwe led van de melder twee keer om aan te geven dat de waarde voor het
instelpunt 20 lux lager is dan de in de ETS-software geconfigureerde waarde. Druk je vervolgens de toets 'Set point +' vijf keer in, dan knippert de rode led
driemaal om aan te geven dat het instelpunt nu 30 lux hoger is dan de waarde die ingesteld werd in de ETS-software.
NL
350-41930
3