350-41930
1. GEBRUIK
De IR-afstandsbediening 350-41930 wordt gebruikt om de KNX-aanwezigheidsmelders van het type 350-41730, 350-41731, 350-41734 en 350-41735 te
bedienen en te configureren.
2. INSTELLINGEN
2.1. Ontgrendelen/vergrendelen
Om een KNX-melder te kunnen instellen met de IR-afstandsbediening moet deze melder eerst ontgrendeld worden.
Enkel voor de volgende functies is het niet nodig om de melder te ontgrendelen:
• 'Scene 1–4' (Sfeer 1–4)
• 'Zone 1–4'
• 'Dim +'
• 'Dim –'
• 'On' (Aan)
• 'Off' (Uit)
• 'Auto'
1. Druk driemaal binnen de 10 s op 'Lock/unlock' op de afstandsbediening om de melder te ontgrendelen.
• Bij elke druk knippert de groene led op de aanwezigheidsmelder
• Wanneer de groene led op de melder vier keer knippert, is hij ontgrendeld
2. De melder staat nu klaar om geconfigureerd te worden. Je kan de melder nu verder instellen.
Als de gewenste instellingen zijn gebeurd, moet de KNX-melder opnieuw vergrendeld worden.
1. Druk één keer op 'Lock/unlock' op de afstandsbediening om de melder te vergrendelen.
• De groene led op de aanwezigheidsmelder knippert twee keer ter bevestiging.
2. De melder staat nu terug in werkingsmodus en alle wijzigingen aan de instellingen worden opgeslagen.
Als de melder niet manueel wordt vergrendeld, gebeurt dit na 30 minuten automatisch. Alle wijzigingen aan de instellingen worden opgeslagen.
2.2. KNX-programmeermodus
Je zet de melder in KNX-programmeermodus door op de 'Prog.'-toets te drukken op de afstandsbediening. In deze modus kan je het KNX-adres van de melder
configureren met behulp van de ETS-software. De rode led van de KNX-melder blijft branden tot het adres geconfigureerd is.
Je verlaat de KNX-programmeermodus door nogmaals op de toets "Prog." te drukken.
2.3. Kalibreren
Om te garanderen dat de melder in alle lichtzones een optimaal lichtniveau kan aanhouden, moet de lichtsensor van de aanwezigheidsmelder gekalibreerd worden.
Je activeert de automatische kalibratie als volgt:
Druk op 'Cal.' op de afstandsbediening.
Alle armaturen in elke zone worden opgedimd tot maximale lichtsterkte en branden gedurende 2 min. Tegelijkertijd knippert de rode led op de melder zolang
de zone wordt opgedimd.
Elke zone wordt afzonderlijk gedimd (om de invloed van het kunstlicht te kalibreren) en uiteindelijk uitgeschakeld.
De melder keert uiteindelijk terug naar de automatische modus.
Gedurende het kalibreren worden alle andere functies geblokkeerd.
2.4. Wandeltest
Door op 'Test On/Off' te drukken op de afstandsbediening activeer je de wandeltestmodus. In deze modus kan het detectiebereik van de melder getest worden.
De led op de melder toont welke sector actief is:
• Bij activiteit in sector A licht de rode led 0,5 seconden op.
• Bij activiteit in sector B licht de groene led 0,5 seconden op
• Bij activiteit in sector C licht de blauwe led 0,5 seconden op.
In de wandeltestmodus branden alle armaturen continu.
Druk nogmaals op de toets 'Test On/Off' om de wandeltestmodus af te sluiten.
Als de testmodus niet manueel afgesloten wordt, gebeurt dit automatisch na 10 minuten.
2.5. Een burn-in voor fluorescentielampen uitvoeren
Om de vroegtijdige veroudering van fluorescentielampen tegen te gaan, wordt aangeraden om ze niet te dimmen gedurende de eerste 100 branduren (raadpleeg
de informatie van de lampenfabrikant voor meer informatie). Je kan hiervoor de 'burn-in'-functie op de melder gebruiken. De daglichtsturing zal pas na afloop
van de ingestelde tijd beginnen te werken.
2
NL