Publicité
3. EQUILIBRAGE ET RÉGLAGE DU SYSTÈME
3. BALANCERING EN AFSTELLING VAN DE INSTALLATIE
3.2
Réglage de la température de projet
3.2.1 Réglage de de la température de départ fixe
avec tête thermostatique
La température de l'eau d'alimentation du système au sol est fixée sur la
tête thermostatique (réf. Fig. A), réglable de 20 à 65°C et maintenue
constante par l'action de la même sur la vanne.
L'élément thermostatique de la tête est relié par un capillaire à la sonde
d'immersion.
Attention
La mise en service du chauffage par le sol ne peut avoir lieu
qu'après la maturation de la chape (au moins 28 jours dans le cas
de chapes a base de ciment).
Avant la pose du revêtement de sol il faut démarrer le système en
réglant la température de l'eau à 25°C, à maintenir pendant 3 jours.
Ensuite augmenter la température de 5°C chaque 3 jours jusqu'à
arriver à 50°C à maintenir au moins pendant 4 jours.
Pour régler la température de projet, suivre les indications suivantes :
1. Tourner le bouton de la tête thermostatique en réglant la valeur de la
température de départ.
2. Attendre que le système ce stabilise, +/- 2 heures, et ensuite contrôler
que la température de départ et l'écart départ/retour soient ceux du
projet.
3. Si nécessaire, agir sur le réglage du by-pass d'étalonnage de la manière
suivante
– Gradient thermique trop élevé
–
Le débit est insuffisant, ouvrir la vanne du by-pass d'étalonnage
progressivement, jusqu'à atteindre le gradient thermique de projet.
– Température de départ inférieure à la valeur réglée.
–
Fermer la vanne du by-pass d'étalonnage progressivement pour créer
une pression différentielle qui permet l'injection du fluide à haute
température provenant de la chaudière.
Mise en service – Vérification des problèmes
– Les circuits du chauffage par le sol doivent être ouverts
– Les têtes électrothermiques éventuelles doivent être ouvertes
– Les vannes de surpression éventuelles doivent être étalonnées selon
les caractéristiques du circulateur
26
3.2
Afstelling van de ontwerptemperatuur
3.2.1 Afstelling vast aanvoer temperatuur
De temperatuur van het toevoerwater van de vloerinstallatie wordt vastge-
zet op de thermostaatkop (ref. n° Fig. A), die geijkt kan worden tussen
20 en 65 °C, en constant gehouden kan worden door de inwerking ervan
op de klep zelf.
het thermostaatelement van de kop is via een capillair op de dompelsonde
aangesloten.
Let op
de verwarming van de vloerinstallatie kan pas plaatsvinden na de
droging van dekvloer (minimaal 28 dagen in geval van betonnen
dekvloeren).
Voordat de vloer gelegd wordt moet de installatie gestart worden
door een watertemperatuur van 25 °C in te stellen, die 3 dagen
gehandhaafd wordt.
Vervolgens moet de temperatuur om de 3 dagen met 5°C verhoogd
worden, tot de 50 °C bereikt wordt, die minstens 4 dagen gehand-
haafd moet blijven.
Handel als volgt om de ontwerptemperatuur in te stellen:
1. Draai aan de knop van de thermostaatkop en stel de waarde van de
aanvoertemperatuur in.
2. Wacht tot de installatie volledig in bedrijf is en controleer of de
aanvoertemperatuur en het temperatuur verschil tussen aanvoer en
retour van de vloerverwarming de ontwerpwaarden hebben.
3. Grijp zo nodig als volgt in op de afstelling van de by-pass voor de ijking:
– Te grote warmtesprong.
Het debiet is onvoldoende, open de klep van de by-pass voor de ijking
geleidelijk tot de ontwerp-warmtesprong verkregen wordt.
– Aanvoertemperatuur lager dan de ingestelde waarde.
Sluit de klep van de by-pass voor de ijking geleidelijk op een wijze dat
een differentieeldruk veroorzaakt wordt die de inspuiting van vloeistof
met een hoge temperatuur, afkomstig van de ketel, mogelijk maakt.
Indienststelling - Controle problemen
– De circuits van de vloerinstallatie moeten geopend zijn.
– De eventuele elektrothermische koppen moeten in de geopende stand
gezet zijn.
– De eventuele overdrukkleppen moeten geijkt zijn in functie van de
kenmerken van de circulator
FR
FR
NL
NL
Publicité
