7. Bedieningselementen
2
1
8. Bediening
a) De gewenste uitgangsspanning instellen
OPGELET! Schakel de uitgangsspanning alleen in de nullastbediening in! Houd
de bedrijfsspanning van het aangesloten apparaat in de gaten!
De uitgangsspanning van het apparaat is ingesteld door de spanningsmodusschakelaar.
De zeven spanningswaarden die kunnen worden geselecteerd zijn afgedrukt in een
cirkel rond de spanningsmodusschakelaar.
De spanning kan als volgt worden ingesteld:
1. Koppel het stroomsnoer los van het stopcontact en zorg dat er geen vermogen is
aangesloten op het apparaat.
2. Draai de spanningsmodusschakelaar met de wisselschakelaar, zorg dat de pijl richting de
spanningswaarde wijst die overeenkomt met de ingangsspanning van uw vermogen. De
spanningsmodusschakelaar moet op zijn plek vastgeklikt zijn.
b) Polariteitsselectie voor laagspanningsconnectoren
1. Kies een van de acht laagspanningsconnectoren met de dimensies die precies met uw
vermogen overeenkomen. Er zijn twee instellingen mogelijk:
2. Neem het respectievelijke polariteitssymbool - ○)+ of - (○+ in acht voor de juiste instelling.
3. Sluit de connector zodanig aan dat de pijl onder het corresponderende polariteitssymbool
richting de pijl van het laagspanningsstopcontact van de oplaadkabel gericht is. De
connector is zodanig ontworpen dat het loskoppelen relatief lastig is.
34
3
4
5
1 Netsnoer
2 Spanningsmodusschakelaar
3 Stekker
4 Laagspanningsstopcontact
5 Laagspanningsstekker
(Bijv. een van de acht connectoren)
6 Omschakelingstoets
6