9.4 Bandenspanning
Op de zijkant van de band vindt u informatie over de maximale druk voor de betreffende band. Deze gegevens
worden getoond in PSI, kPa of bar, afhankelijk van de fabrikant. Als de bandenspanning te hoog is, kunnen de
binnenbanden tijdens uw rit barsten of kunnen de velgen breken en bij een te lage bandenspanning kan de
binnenband beschadigd raken. Let op de details met betrekking tot de maximale en minimale bandenspanning.
De bandenspanning die overeenkomt met de aangegeven ondergrens is geschikt voor:
Lichte berijders.
●
Rijden op oneffen oppervlakken.
●
Rijden met een hoog niveau van veercomfort tijdens hogere rolweerstand.
●
De bandenspanning die overeenkomt met de aangegeven bovengrens is geschikt voor:
Zwaardere berijders.
●
Rijden op gelijke oppervlakken.
●
Rijden met lage rolweerstand met een lager veercomfort.
●
Controleer regelmatig of de bandenspanning in de aangegeven zone valt en correct is aangepast aan de berijder
en de rijomstandigheden.
Let goed op de aanduidingen voor de maximale en minimale bandenspanning. Vul de banden met het
aantal lucht dat minstens overeenkomt met de aangegeven ondergrens en maximaal overeenkomt met de
aangegeven bovengrens. Gebruik een luchtpomp met een drukmeter om de bandenspanning te controleren
tijdens het oppompen van de banden.
9.4.1 Basisinstellingen
De bandenspanning heeft invloed op de rolweerstand en het accu bereik van de flatbed.
1.
Zorg ervoor dat uw luchtpomp de juiste aansluiting of adapter voor uw fietsventiel heeft.
2.
Controleer de bandenspanning met behulp van een drukmeter of een luchtpomp met drukdisplay.
3.
Verhoog of verklein de druk zoals gewenst door de banden op te pompen of lucht uit het ventiel te laten
ontsnappen.
4.
Sluit het ventiel met behulp van de beschermkap die u eerder hebt verwijderd.
5.
Zodra u de bandenspanning hebt aangepast, dient u ervoor zorgen dat de bovenste en onderste moer
stevig vastgedraaid zitten. Draai de moeren waar nodig aan, door ze in de richting van de klok te draaien.
41