WERKING - Ventileren
1. Plaats de ventilator op een vlakke ondergrond, bijvoorbeeld een
tafelblad.
2. Stel de gewenste richting van de luchtstroom in. U kunt de
ventilator:
a. recht vooruit of iets naar beneden richten. Draai eerst de
stelmoer (4) iets los. Draai de ventilatorkorf en het motorhuis
verticaal in de gewenste stand (in een hoek van 10°) en draai
de stelmoer (4) weer vast. (Zie afbeelding 3)
b. van links naar rechts laten zwenken (in een hoek van 80°).
Gebruik hiervoor de zwenkknop (2). Zo ventileert u een groot
gedeelte van de ruimte. Trek de zwenkknop (2) uit, totdat u
'klik' hoort. (Zie afbeelding 4)
c. stil laten staan tijdens het ventileren. U ventileert op één plek.
Druk de zwenkknop (2) op het motorhuis volledig in.
3. Stop de stekker in het stopcontact.
4. Stel de ventilator in werking door aan de snelheidsschakelaar (3)
te draaien.
a. Stand 'I': de ventilator draait langzaam.
b. Stand 'II': de ventilator draait normaal.
c. Stand 'III': de ventilator draait snel.
5. Stop de ventilator door de snelheidsknop naar de stand '0' te
draaien.
6. Schakel het apparaat na ieder gebruik uit en trek de stekker uit
het stopcontact.
REINIGING EN ONDERHOUD
Na verloop van tijd kan er stof blijven zitten in de ventilatorkorf en op de ventilatorvinnen. Probeer eerst
met een handveger en/ of stofzuiger het stof te verwijderen. Lukt dit niet, dan kunt u de ventilator uit elkaar
halen en reinigen.
LET OP:
•
Zorg ervoor dat het apparaat niet is aangesloten op de netvoeding als u het gaat schoonmaken.
•
Gebruik geen agressieve of schurende schoonmaakmiddelen of scherpe voorwerpen (zoals messen
of harde borstels) bij het reinigen.
19
NL