13. DISPLAYBERICHTEN
CONNECT CLAMPS (geen lampje brandt) – Aangesloten op het stopcontact, zonder de
klemmen aangesloten op een batterij.
WARNING CLAMPS REVERSED [Waarschuwing klemmen omgekeerd] (geen lampje brandt) –
Op wandcontactdoos aangesloten en de klemmen zijn omgekeerd met een accu verbonden.
ANALYZING BATTERY [Analyseren accu] (groen lampje brandt) – Op wandcontactdoos
aangesloten, net nadat verbinding met een accu tot stand is gekomen.
CHARGING – xx% [Laden - xx%] (groen lampje brandt) – Op wandcontactdoos aangesloten
en juist met een ontladen accu verbonden.
FULLY CHARGED AUTO MAINTAINING [Volledig geladen auto onderhoud] (groen lampje
pulseert) – Op wandcontactdoos aangesloten en juist met een volledig geladen accu verbonden.
CHARGE ABORTED-BAD BATTERY [Laden afgebroken - defecte accu] (groen lampje
knippert) – Omstandigheden die tot afbreken kunnen leiden tijdens het opladen:
• De accu is zwaar gesulfateerd of heeft een kortgesloten cel en kan niet volledig worden
opgeladen.
• De accu is te groot of er is een reeks accu's en volledig laden is niet mogelijk binnen een
bepaalde tijd.
Omstandigheden die tot afbreken kunnen leiden tijdens onderhoud:
• De accu is zwaar gesulfateerd of heeft een zwakke cel en kan geen lading behouden.
• De accu wordt zwaar belast en de oplader moet de maximale onderhoudsstroom
handhaven gedurende een periode van 12 uur om de accu volledig geladen te houden.
14. ONDERHOUDSINSTRUCTIES
14.1 Schoonmaak en onderhoud gebruiker moet niet worden gedaan door kinderen zonder toezicht.
14.2 Na gebruik en voordat onderhoud wordt uitgevoerd, moet de acculader worden
uitgeschakeld en losgekoppeld (zie paragraaf 6, 7 en 8).
14.3 Veeg alle corrosie en ander vuil of olie met een droge doek van de accuconnectors,
snoeren en de behuizing van de oplader.
14.4 Zorg dat alle componenten van de oplader op hun plaats en bedrijfsklaar zijn, bijvoorbeeld de
plastic kappen op de accuklemmen.
14.5 Voor onderhoud hoeft het apparaat niet te worden geopend, want er zijn geen onderdelen
die door de gebruiker gerepareerd kunnen worden.
14.6 Alle ander onderhoud moet worden uitgevoerd door een bevoegd servicetechnicus.
14.7 Als het voedingssnoer beschadigd is, moet het worden vervangen door de fabrikant, de
servicevertegenwoordiger of een dergelijke bevoegde persoon om gevaar te voorkomen.
15. VERPLAATSINGS- EN OPSLAGINSTRUCTIES
15.1 Bewaar de oplader losgekoppeld en rechtopstaand. Het snoer geleidt nog steeds elektriciteit
totdat de stekker uit het stopcontact wordt gehaald.
15.2 Binnen op een koele, droge plaats bewaren.
15.3 De connectors niet aan elkaar geklemd, op of om metaal of aan kabels geklemd opbergen.
15.4 Als de oplader in de werkplaats wordt verplaatst of naar een andere plaats wordt gebracht,
moet u ervoor zorgen dat de snoeren, connectors en oplader niet worden beschadigd. Als dit
niet gebeurt, kan lichamelijk letsel of materiële schade het gevolg zijn.
•
•
72