NL
5.
Sluit de draden aan op de desbetreffende
aansluitklemmen. De behuizing moet
geaard worden.
Fasedraad (L) – zwart of bruin
Aarddraad (
Nuldraad (N) – blauw
AFB. 5
AFB. 6
6.
Plaats een lichtbron met niet meer
dan het op de lantaarn aangegeven
vermogen.
AFB. 7
7.
Plaats de kap.
AFB. 8
8.
Bevestig de lantaarn op de schroeven in
de ondergrond.
AFB. 9
9.
Schakel de stroomvoorziening in.
AFB. 10
ONDERHOUD
LET OP!
Schakel de stroomvoorziening uit alvorens
onderhoud te plegen.
1.
Schakel de netspanning naar de lantaarn
uit.
2.
Neem de lantaarn af met een droge of
licht vochtige doek.
3.
Wacht tot de lantaarn volledig droog is
voordat de stroomvoorziening weer wordt
aangesloten.
LET OP!
Voor het reinigen mogen geen
schoonmaakmiddelen, alcohol,
oplosmiddelen of soortgelijke middelen
worden gebruikt.
LICHTBRON VERVANGEN
LET OP!
20
) – geel/groen
Schakel de lichtbron uit en laat hem afkoelen
voordat u hem vervangt.
1.
Schakel de stroomvoorziening uit.
2.
Schroef de kap los.
3.
Draai de afgekoelde lichtbron voorzichtig
los.
4.
Plaats de nieuwe lichtbron voorzichtig.
5.
Schroef de kap weer op zijn plaats voordat
u het licht aandoet.