5. Koelleidingwerk
A
(B)
Fig. 5-1
A
ø9,52
ø12,7
ø15,88
Fig. 5-2
b
a
90°
Fig. 5-3
b
a
c
d
Fig. 5-4
Fig. 5-5
a
A
d
b
c
Fig. 5-6
22
(A)
A Binnenapparaat
B Buitenapparaat
B
(C)
A Binnenapparaat
B Buitenapparaat
ø6,35
ø9,52
B
c
a Koperen leidingen
b Goed
d
e
f
c Niet goed
d Scheef
e Ongelijk
f Bramen
a Braam
b Koperen buis/leiding
c Opruimer
d Pijpsnijder
a
a Optrompmoer
b Koperen leiding
b
a Trompgereedschap
e
b Matrijs
c Koperen leiding
b
d Optrompmoer
c
e Span
5.1. Koelpijpen (Fig. 5-1)
s Controleer dat het verschil in hoogte tussen het binnen- en het buiten-
apparaat, de lengte van de koelpijpen en het aantal bochten in de leidingen
binnen de limieten zoals in onderstaande tabel aangegeven vallen.
Modellen
(A) Pijplengte
(1 richting)
SUZ-KA25/KA35
max. 20 m
SUZ-KA50/KA60/KA71
max. 30 m
• De begrenzingen voor het hoogteverschil zijn voor alle opstellingen van binnen- en
buitenapparaten bindend, onafhankelijk van het feit welk apparaat hoger opgesteld wordt.
• Toevoegen koelvloeistof ... Indien de leidinglengte meer dan 7 m is, is extra koel-
vloeistof (R410A) vereist.
(Het buitenapparaat is voorzien van koelvloeistof voor een leiding van maximaal 7 m.)
Maximaal 7 m
Leidinglengte
Meer dan 7 m
SUZ-KA25/KA35 type 30 g × (lengte koellelding (m) -5)
Toe te voegen
SUZ-KA50/KA60 type 20 g × (lengte koellelding (m) -7)
koelvloeistof
SUZ-KA71 type
Vervaardiging van leidingen
• Koelstofleidingen van 3, 5, 7, 10 en 15 meter kunnen desgewenst worden gebruikt.
(1) Onderstaande tabel geeft de specificaties voor leidingen die in de handel verkrijgbaar zijn.
Buitenste diameter
Model
Leiding
mm
inch
Voor vloeistof
6,35
1/4
SUZ-KA25
Voor gas
9,52
3/8
Voor vloeistof
6,35
1/4
SUZ-KA35
Voor gas
9,52
3/8
Voor vloeistof
6,35
1/4
SUZ-KA50
Voor gas
12,7
1/2
Voor vloeistof
6,35
1/4
SUZ-KA60
Voor gas
15,88
5/8
Voor vloeistof
9,52
3/8
SUZ-KA71
Voor gas
15,88
5/8
(2) Controleer of de 2 koelleidingen goed geïsoleerd zijn zodat condensvorming wordt
voorkomen.
(3) De buigzaamheidsradius van de koelleiding moet 100 mm of meer zijn.
Voorzichtig:
Gebruik isolatie van de juiste dikte. Te dikke isolatie veroorzaakt plaatsgebrek
achter de binnenunit en te dunne isolatie kan leiden tot condensvorming.
5.2. Optrompen
• De belangrijkste oorzaak van gaslekken is een fout bij het optrompen.
Voer het optrompen op de volgende manier correct uit.
5.2.1. Leidingen snijden (Fig. 5-3)
• Snijd de koperen leiding recht af met een pijpsnijder.
5.2.2. Bramen verwijderen (Fig. 5-4)
• Verwijder zorgvuldig alle bramen uit de doorsnede van de buis/leiding.
• Houd het uiteinde van de buis/leiding naar beneden om te voorkomen dat kopervijlsel
in de leiding vallen.
5.2.3. Moeren bevestigen (Fig. 5-5)
• Verwijder de optrompmoeren die aan de binnen- en buitenunit zijn bevestigd en
bevestig deze aan de buis/leiding nadat de bramen zijn verwijderd.
(Het is niet mogelijk deze na het optrompen te bevestigen.)
5.2.4. Optrompen (Fig. 5-6)
• Gebruik optrompgereedschap voor het optrompen (zie rechts).
Leidingdiameter
A (mm)
(mm)
Bij het gebruik van het gereedschap voor R410A
Type koppeling
6,35
0 - 0,5
9,52
0 - 0,5
12,7
0 - 0,5
15,88
0 - 0,5
Houd de koperen leiding stevig vast in de matrijs met de maat uit bovenstaande tabel.
(B) Hoogteverschil (C) Aantal bochten
bends (1 richting)
max. 12 m
max. 10
max. 30 m *(15 m)
max. 10
*(
): MFZ
Geen extra koelvloeistof vereist.
Extra koelvloeistof vereist.
(Zie de tabel hieronder.)
55 g × (lengte koellelding (m) -7)
Minimale
Dikte van
Isolatie-
muurdikte
isolatie
materiaal
0,8 mm
8 mm
0,8 mm
8 mm
0,8 mm
8 mm
0,8 mm
8 mm
Heat resisting
0,8 mm
8 mm
foam plastic
0,8 mm
8 mm
0,045 specific
0,8 mm
8 mm
gravity
0,8 mm
8 mm
0,8 mm
8 mm
1,0 mm
8 mm
Afmetingen
+0
B
(mm)
-0,4
9,1
13,2
16,6
19,7