7. Aan het netwerk aansluiten
Vooraleer het toestel aan een elektriciteitsbron wordt aangesloten controleren of de
voedingsspanning met de op de typeplaat weergegeven waarde correspondeert.
De voedingsinstallatie van het apparaat dient met een koperen kabel met een minimale doorsnede
van 3 x 2,5 mm 2 te worden uitgevoerd, aan de zekering met de minimale waarde van 16A (bv.
stroomzekering van de serie S300 (C)) te worden aangesloten. Er wordt ervan uitgegaan dat het
apparaat zelfstandig aan het stroomcircuit wordt aangesloten en dient aan de veiligheidseisen te
voldoen. Het lasapparaat niet aansluiten en niet gebruiken als er geen beschermende draad bestaat.
De installatie dient door een bevoegde elektricien te worden uitgevoerd. Bij gebruik van verlengkabels
dient men te controleren of de diameter van de draad niet kleiner dan vereist is (zie tabel). De
elektrische kabel zo plaatsen dat hij tijdens bedrijf niet doorgesneden kan worden. Geen beschadigde
verlengkabels gebruiken.
Aan de voedingskabel niet trekken bij het uitnemen van het stekker uit het stopcontact.
8. Het lasapparaat aanzetten
Zorg ervoor dat het netwerk is voorzien van een beschermende draad. Met behulp van een
verlengsnoer zorg ervoor dat het een drie aderige snoer (met beschermende draad) is en de
doorsnede van draden aan de nominale belasting is aangepast.
Zorg ervoor dat de schakelaar in de positie uit is (met aanduiding OFF of O). Het bevindt zich op het
achterpaneel van het lasapparaat (afb. B4). Schakelspanning wordt geactiveerd door de schakelaar in
de positie aan (met aanduiding ON of I) te schakelen- zie (afb. B4) (het wordt bevestigd met groen
controlelampje op het voorpaneel – signaal van paraat modus)
De laskabels aan het lasapparaat aansluiten conform de op de verpakking zichtbare aanbevelingen
van het producent van de elektroden.
Op het voorpaneel worden voor makkelijke identificatie de aanvullende aanduidingen van het de
laskabel (+) en aardingskabel (-) vermeld. Het lassen volgens de gemarkeerde pictogrammen is het
niet absoluut noodzakelijk. Vóór het lassen dient op de elektrodeverpakking te worden gecontroleerd
welke polariteit op de gebruikte elektroden wordt toegepast.
Het wijzigen van de polariteit kan in bepaalde omstandigheden betere resultaten geven.
Voorbeelden van de polariteit van de aansluitingen: elektrode met de markering op de verpakking DC
(-) gelijkstroom, polariteit (-), de stroomkabels dienen te worden aangesloten als volgt:
1. De laskabel die voor de stroomvoorziening aan de elektrodehouder zorgt - het uiteinde van de kabel
in de doos met (-) drukken en rechtsom draaien.
2. De aardingskabel - het uiteinde van de kabel in de doos met (+) drukken en rechtsom draaien.
De elektrode in de houder plaatsen en de klem van een andere kabel aan gelast materiaal
aanbrengen. Het materiaal op bevestigingsplek van de klem moet van roest, oude verf of lak worden
gereinigd. De bevestigingsplek van de klem op het materiaal moet dicht mogelijk van de laszone zijn
maar toch op veilige afstand die de beschadiging van de stroomvoorzieningsleiding voorkomt.
Ingeval het wordt gelast op een plaats die ver van de voedingsbron is en wegens mogelijke
aanzienlijke spanningsvallen in de stroomvoorzieningsleiding dienen de verlengsnoeren met de
aderdoorsnede van minimaal 2,5mm2 te zijn. Het verlengsnoer wordt voorzien van beschermende
draad.
Op het bedieningspaneel van het lasapparaat bevindt zich de draaiknopafstelling van lasstroom met
schaal. De lasstroom is een van de basisparameters van werk met beklede elektrode. Door de knop
te draaien kan de gewenste waarde van lasstroom worden ingesteld.
NL
135