NL
DSM 650‐RC / DSM 800‐RC
3 Bedrijf
Pendelautomaat
Voor het bewerken van een bredere slijpbaan kan de
Pendelautomaat
bedrijfsmodus
—
Met de schakelaar [31}
selecteren.
De slijpeenheid pendelt tijdens het rijden au
tomatisch naar links en rechts.
Met de joystick [28] wordt de rijrichting en de
rijsnelheid geselecteerd.
De pendelbeweging is afhankelijk van de rijsnel
heid.
Trimming
Met de draaiknop
rechtuit rijden worden gecorrigeerd.
—
Voor het beëindigen van de automaat:
De joystick [28] bedienen.
De pendelautomaat is uitgeschakeld.
Baan‐draaien
Voor het draaien, om de volgende baan te slijpen,
Baan‐draaien
kan de bedrijfsmodus
teerd.
—
Tijdens vooruitrijden:
De schakelaar [30} naar
wegen, tot de gewenste rijrichting is bereikt.
De machine draait bijna
(met overlapping) de volgende baan kan worden
geslepen.
Trimmen
Afhankelijk van het werktuig, de slijpdruk, de draai
richting en de toestand van de vloer kan het rechtuit
rijden van de machine onnauwkeurig zijn.
Trimming
—
Met de draaiknop
rechtuit rijden worden gecorrigeerd.
3.5 Rijden in de accu‐modus
De ingebouwde rij‐accu wordt automatisch geladen,
als een verbinding met het elektriciteitsnet bestaat.
De acculaadtoestand moet worden bewaakt, als de
machine voor het transport in accubedrijf (zonder net
aansluiting) wordt bewogen.
De ingebouwde rij‐accu is alleen bestemd voor
kortstondig gebruik.
Het rijden op de motor zonder netaansluiting
moet tot het nodigste (bijvoorbeeld hellingen)
worden beperkt en mag alleen met opgetild slijp
werktuig plaatsvinden!
Rijden op hellingen van meer dan 15° mogen
niet in accu‐bedrijf plaatsvinden!
De rij‐accu mag niet aan hoge temperaturen
(zonnestralen) of kou worden blootgesteld.
54
worden geselecteerd.
Pendelautomaat
[29} kan het
worden geselec
Baan‐draaien
be
„
"
op zijn plaats
, zodat
[29} kan het
—
Voor het transport in accu‐bedrijf minstens 1 uur
verbinden met het elektriciteitsnet.
De ingebouwde rij‐accu wordt automatisch ge
laden.
De operator moet de laadtoestand aan de
accu‐controle‐indicatie [22, Fig. C] bewaken!
Bij niet‐inachtneming kan de batterij beschadigd
raken en moet eventueel worden vervangen.
—
Groene controlelampje brandt:
Batterij is bedrijfsgereed of wordt in netbe
drijf geladen.
—
Gele controlelampje brandt:
Batterij wordt sterk belast en moet zo
spoedig mogelijk worden opgeladen.
Verbinding met het net maken!
—
Rode controlelampje brandt/knippert:
Batterij heeft onderspanning en moet voor
verder rijden worden opgeladen.
Bij langere stilstand van de machine (2 ... 3 weken)
verliest de rij‐accu vermogen door zelfontlading.
ofwel
Met het elektriciteitsnet verbinden in een cyclus van
2 ... 3 om de batterijen op te laden (ca 1 uur).
of
Rij‐accu ontkoppelen:
1.
De machine uitschakelen
(! hoofdstuk 3.6 ‐ pagina 55).
2.
De netstekker [37, fig. E] van het net scheiden.
3.
De rechter afdekking [54, Fig. Q] verwijderen
(8 schroeven, ! pijlen)
4.
De schroefverbinding van de blauwe mas
sakabel [58, Fig. R] van de rij‐accu (minpool)
ontkoppelen en isoleren (! Fig. R).
Rij‐accu aansluiten:
5.
De blauwe massakabel [58, Fig. R] met de min
pool van de rij‐accu verbinden en de contact
schroef goed vastdraaien.
6.
De afdekking [54, Fig. Q] monteren
(elk 8 schroeven).