Host
De computer waarmee de andere computers en randapparatuur een verbin-
ding maken.
Hostadapter
Een kaart die als interface fungeert tussen de systeembus van de computer
en de harde schijf.
Hostinterface
Het punt waarop een host en een station met elkaar zijn verbonden.
Hostoverdrachtsnelheid
De snelheid waaraan een hostcomputer gegevens kan overdragen via een
interface.
HTTP – Hypertext Transfer Protocol
Het door het World Wide Web gebruikte protocol voor de overdracht van in-
formatie tussen servers en browsers. Zie ook Protocol.
IP - Internetprotocol
Een systeem dat regelt hoe gegevensberichten in pakketjes verdeeld van
de afzender naar de ontvanger worden gestuurd en op de bestemming op-
nieuw worden samengevoegd. Zie ook Protocol.
IP-adres
Een binair getal van 32-bits, waarmee elke met internet verbonden computer
eenduidig wordt geïdentificeerd.
iTunes
Een programma om audio af te spelen, dat wordt gebruikt om songs en an-
dere mediabestanden van uw harde schijf te importeren.
LAN – Local Area Network (lokaal netwerk)
Een systeem waarbij de computergebruikers binnen een onderneming of or-
ganisatie met elkaar, en vaak ook met centraal op LAN-servers opgeslagen
databases, verbonden zijn.
Mediaserver
Een apparaat dat mediabestanden opslaat en deelt (digitale audio-, video-
en fotobestanden).
Media-opslagapparaat
Een apparaat dat mediabestanden opslaat (digitale audio-, video- en fotobe-
standen).
Woordenlijst
DE
FR
NL
DK
GPL
145 van 208