BE
inbedrijfstelling
LET OP
Voordat u ingrepen uitvoert moet u de elek-
trische voeding uitschakelen door middel
van de externe tweepolige schakelaar.
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
Voor een grotere veiligheid moet u de
elektrische
controleren door een vakkundige monteur.
De fabrikant is niet aansprakelijk voor eventuele
schade veroorzaakt door afwezigheid van een
aardaansluiting of vanwege problemen in de
elektrische voeding. Controleer of de installatie
geschikt is voor het maximale vermogen
dat door de module wordt opgenomen,
aangegeven op het typeplaatje. Controleer dat
de doorsnede van de kabels voldoende is, in
ieder geval niet minder dan 1,5 mm
De correcte aansluiting op een deugdelijk
aardsysteem is essentieel om de veiligheid van
het toestel te kunnen garanderen.
De voedingskabel moet worden aangesloten
op een lichtnet van 230V-50Hz. De polen L-N
zoals ook de aardleiding moeten worden
gerespecteerd.
Belangrijk!
De aansluiting op het elektriciteitsnet moet
worden uitgevoerd met een vaste aansluiting
(niet met een losse stekker) en voorzien
worden van een tweepolige schakelaar met
openingsafstand tussen de contacten van
tenminste 3 mm.
84
installatie
zorgvuldig
2
.
H05 V2V2-F
Verbindingen regeleenheid zonne-energie
De volgende handelingen dienen te worden
uitgevoerd:
1. verwijder het deksel van de regeleenheid
door de vier schroeven aan de voorkant los
te draaien
2. de kabels aansluiten met gebruik van
laten
de kabelgeleiders, en de aansluitingen
met laagspanning (N1, N2, BUS) van de
aansluitingen met hoogspanning (OUT 1,
OUT 2, OUT 3) scheiden.
3. aansluiten op een ketel van de nieuwe
generatie of andere apparaten die uitgerust
zijn met Bus BridgeNet®-aansluiting.
gebruik de
de kabel aan te sluiten met inachtneming
van de polariteit:
T met T, B met B
4. de
apparaten
(bijvoorbeeld sondes) aansluiten met
gebruik van de contactpunten IN 1, IN
2, IN 3 in overeenstemming met het
geselecteerde functionele schema.
5. de
apparatuur
(bijvoorbeeld zonekleppen) aansluiten
met gebruik van de contactpunten OUT
1, OUT 2, OUT 3
(in
overeenstemming
geselecteerde functioneel schema) en de
stroom aansluiten voor het relais-netwerk
(indien nodig).
6. het deurtje van de schakelkast sluiten.
7. het apparaat op de stroom aansluiten
8. volg de aanwijzingen voor de parametrisatie
van de regeleenheid
Bus BridgeNet®
connector door
op
laagspanning
op
hoogspanning
met
het