05-707
Proficiat met uw aankoop van dit product uit het dimmergamma van
Niko.
1. WETTELIJKE WAARSCHUWINGEN
- Lees de volledige handleiding vóór installatie en ingebruikname.
- De installatie dient te worden uitgevoerd door een bevoegd persoon en
met inachtname van de geldende voorschriften.
- Deze handleiding dient aan de gebruiker te worden overhandigd. Zij moet
bij het dossier van de elektrische installatie worden gevoegd en dient
te worden overgedragen aan eventuele nieuwe eigenaars. Bijkomende
exemplaren zijn verkrijgbaar via de Niko-website of -supportdienst.
- Bij de installatie dient rekening gehouden te worden met (lijst is niet
limitatief):
- de geldende wetten, normen en reglementen;
- de stand van de techniek op het ogenblik van de installatie;
- het feit dat een handleiding alleen algemene bepalingen vermeldt en dient
gelezen te worden binnen het kader van elke specifieke installatie;
- de regels van goed vakmanschap.
- Bij twijfel kan u de supportdienst van Niko raadplegen of contact opnemen
met een erkend controleorganisme.
Support België:
Support Nederland:
tel. + 32 3 760 14 82
tel. + 31 183 64 06 60
website: http://www.niko.be
website: http://www.niko.nl
e-mail: support@niko.be
e-mail: sales@niko.nl
In geval van defect kan u uw product terugbezorgen aan een erkende
Niko-groothandel samen met een duidelijke omschrijving van uw klacht
(manier van gebruik, vastgestelde afwijking...).
2. BESCHRIJVING
Intensiteitsregeling (dimming) van alle dimbare belastingen behalve flu-
orescentielampen.
Resistieve belastingen: gloeilampen, 230V halogeenlampen...
Inductieve belastingen: ferromagnetische transformatoren
Capacitieve belastingen: elektronische transformatoren...
3. WERKING EN GEBRUIK
Deze dimmer (05-707) werkt met vermogentransistoren i.p.v. triacs. Op die
manier kan zowel in faseaansnijding als faseafsnijding geschakeld worden.
Bij faseaansnijding wordt de dimmer uitgeschakeld bij de nuldoorgang en
voordien ingeschakeld. Deze schakeltechniek is aangewezen bij inductieve
belastingen (ferromagnetische transformatoren). Bij faseafsnijding wordt de
dimmer ingeschakeld bij de nuldoorgang en nadien uitgeschakeld. Deze
schakeltechniek is aangewezen bij:
- capacitieve belastingen (elektronische transformatoren dimbaar via
230V)
- resistieve belastingen
- gemengde belastingen (bovenvermelde + inductieve belastingen) aan-
gesloten op dezelfde dimmer.
Doordat de ontstoring volledig elektronisch is en er geen spoelen gebruikt
worden, zijn deze dimmers totaal geruisloos en tot 30% lichter dan de
klassieke dimmers.
De gebruikte technologie laat toe de dimmer elektronisch te beveiligen
tegen kortsluiting, overstroom en overspanning.
Deze dimmer wordt op afstand gestuurd via een analoog signaal of via
potentiaalvrije N.O.-contacten (bv. 07-000). De sturing is galvanisch van
het net gescheiden. Zowel de analoge als de druktoetsbedrading gebeurt
onder zeer lage spanning. Een lamp die aangesloten is via dimmers kan
niet tot de max. lichtintensiteit gedimd worden. De lichtopbrengst zal
steeds kleiner zijn dan die van een identieke lamp die rechtstreeks op
het net aangesloten is.
3.1 Analoge sturing (bv. via Nikobus 05-007-02)
Deze dimmer (05-707) kan met om het even welk toestel dat beantwoordt
aan de internationale standaard 0-10V (spanningssturing) of de 1-10V
(stroomsturing) op afstand bestuurd worden. De werking gebeurt analoog
(0V = uit, 10V = max. uitsturing). Analoge sturing en signaalkabels worden
via de dimmer galvanisch van het net gescheiden. De bedrading wordt
uitgevoerd in ZLS (zeer lage spanning).
3.2 Druktoetsbediening
Om het even welk potentiaalvrij N.O.-contact kan de dimmer bedienen. Kort
drukken voor aan/uit, lang drukken voor opdimmen/neerdimmen (fig. 1 & 2).
De druktoetsen worden via de dimmer galvanisch van het net gescheiden.
De bedrading wordt uitgevoerd in ZLS (zeer lage spanning).
3.3 Waarschuwingen bij gebruik
- Deze toestellen zijn niet geschikt voor het regelen van motoren, tenzij
de specifieke veiligheidseisen door externe systemen gewaarborgd
worden (automatisch herstarten na netonderbreking is in dit geval niet
toegelaten).
- Dit toestel is uitsluitend geschikt voor DIN-rail montage en moet in een
gesloten verdeelkast geplaatst worden.
- Dit toestel mag enkel onder spanning geplaatst worden na montage van
de nodige afdekkingen in de verdeelkast.
4. INSTELLINGEN DIP-SWITCHES
Nummer
ON
1
faseAANsnijding
2
druktoetsbediening
3
0-10V-spanningsturing
4
automatische selectie
Gemengde belastingen dimmen en de dimmer opstarten
Een gemengde belasting bestaat uit gewikkelde transformatoren (inductieve
lasten) en elektronische transformatoren (capacitieve lasten) die aange-
sloten zijn op éénzelfde dimmer. Lampen zonder voorschakelapparaat
(bv. gloeilampen) zijn resistief en vormen een neutrale belasting. Indien
de belasting niet gemengd is, zie 4.1 en 4.2.
nv Niko sa
Opgelet: bij gemengde belasting moet de dimmer ingesteld worden
in faseafsnijding. Gemengde belastingen mogen niet gedimd worden
in faseaansnijding. Indien de overspanningbeveiliging actief wordt in
faseafsnijding (rode LED nr. 4 licht op), moet de inductie gecompenseerd
worden. Inducties van gewikkelde transformatoren worden gecompenseerd
op dezelfde manier als ballasten van fluorescentielampen: plaats een
condensator van categorie X-2 tussen fase en neuter aan de primaire
zijde van de transformator. Waarde: ± 1µF per 50VA.
Volg onderstaande procedure als u twijfelt over het type belasting.
Stel de dimmer in voor faseafsnijding (dimmen van elektronische trans-
formatoren en/of resistieve lasten) door DIP-switch 1 in de OFF-stand te
zetten (4.2). Als er geen rode LED's oplichten, betekent dit dat de belasting
overwegend capacitief is en dat de instelling juist is.
Als één of meerdere rode LED's oplichten en/of de dimmer niet werkt (dim-
mer in beveiliging), betekent dit dat de belasting overwegend inductief is.
Wijzig in dit geval de stand van DIP-switch 1 naar ON (= faseaansnijding
voor inductieve belastingen, 4.1). Druk op de reset-knop of regel het
analoog signaal naar 0V om de dimmer te herstarten. Resistieve lasten
zijn neutraal en moeten in faseafsnijding gedimd worden.
4.1 Faseaansnijding: DIP-switch 1 instellen op ON
In deze mode kunnen enkel inductieve lasten (gewikkelde transformatoren)
gedimd worden. Alle andere belastingen, incl. resistieve lasten, moeten in
faseafsnijding gedimd worden (4.2). Bij selectie van deze mode licht de
gele LED 1 op ter controle (5.1).
4.2 Faseafsnijding: DIP-switch 1 instellen op OFF
In deze mode kunnen enkel resistieve en capacitieve lasten gedimd worden.
Deze mogen gemengd worden. Sluit nooit enkel inductieve lasten aan in
deze mode (4.1). Gebruik ook deze mode voor gemengde belastingen
(inductief + capacitief).
Opgelet: elektronische transformatoren van meer dan 105VA zijn niet
geschikt voor dimming. Deze transformatoren kunnen zorgen voor onstabiel
licht (knipperen). Als de belasting enkel capacitief is, moet de dimmer min.
belast worden door:
- 2 of meerdere elektronische transformatoren;
- of 1 elektronische transformator + 1 elektronische voorbelasting
(09-016-10).
Zet de dimmer in deze mode als u twijfelt over het type belasting.
4.3 Druktoetsbediening: DIP-switch 2 instellen op ON
Deze instelling laat bediening via N.O.-contacten toe. Een korte druk voor
inschakelen/uitschakelen. Een lange druk voor opdimmen/neerdimmen. Bij
lang drukken wordt na elke onderbreking de richting omgekeerd (opdimmen
-> stop -> neerdimmen -> stop -> opdimmen -> ...). Het laatste niveau
wordt al dan niet in een geheugen opgeslagen (4.9).
4.4 Analoge sturingen: DIP-switch 2 instellen op OFF
Deze instelling laat toe de dimmer via analoge stuursignalen te sturen (4.8).
4.5 Automatische selectie van het type stuursignaal (0-10 of 1-10V):
DIP-switch 4 instellen op ON
In deze stand zal de dimmer het type stuursignaal automatisch onderschei-
den en zelf de instelling kiezen (in tegenstelling tot de manuele instelling
beschreven in 4.6). Deze instelling gebeurt enkel bij het inschakelen van de
voeding. Voorwaarden voor gebruik van de automatische selectie:
Gebruik enkel de manuele instelling als meerdere dimmers met dezelfde
stuuruitgang verbonden zijn. Het gebruik van verschillende types dimmers
kan de detectie storen. Als dimmers 05-707 verdeeld zijn over verschillende
zekeringen, moeten alle zekeringen binnen 10s. ingeschakeld worden om
storing van de detectie te vermijden.
4.6 Manuele instelling van het stuursignaal: DIP-switch 4 inge-
steld op OFF
In deze stand wordt het type stuursignaal (0-10 of 1-10V) manueel bepaald
door de instelling van DIP-switch 3 (4.7 en 4.8).
4.7 Manuele instelling van het stuursignaal op 0-10V: DIP-switch
3 ingesteld op ON
Om deze functie te kunnen gebruiken moet:
- DIP-switch 4 eerst op OFF ingesteld worden (manuele instelling van het
stuursignaal: zie 4.6.)
- de DIP-switch 2 op OFF ingesteld staan (analoge sturing).
Bij selectie van deze mode licht de gele LED 2 op ter controle. In deze positie
zal de dimmer een spanningsstuursignaal van 0 tot 10V aanvaarden volgens de
IEC 61131-2 norm. Van 0 tot 10V is lichtregeling mogelijk van 0,1% tot max.
Bij 1V wordt de dimmer uitgeschakeld (functioneert als solid-state relais).
4.8 Manuele instelling van het stuursignaal op 1-10V: DIP-switch
3 ingesteld op OFF
Om deze functie te kunnen gebruiken moet:
- DIP-switch 4 eerst op OFF ingesteld worden (manuele instelling van het
stuursignaal: zie 4.6).
- DIP-switch 2 op OFF ingesteld staan (analoge sturing).
In deze positie werkt de dimmer via een stroomstuursignaal van 1 tot 10V
volgens de EN60929-norm (zie ook 4.7). Van 0 tot 1V is er geen lichtregeling.
Van 1 tot 10V is lichtregeling mogelijk van 0,1% tot max. Bij 1V wordt de
dimmer uitgeschakeld (functioneert als solid-state relais).
4.9 Druktoetsbediening met geheugen: DIP-switch 4 instellen op ON.
Als de dimmer via een druktoets bediend wordt (4.3), kan u kiezen voor de
werking met geheugen (DIP-switch 4 ON) of zonder geheugen (DIP-switch
4 OFF). Zonder geheugen schakelt de dimmer in op max. Met geheugen
OFF
schakelt de dimmer in op de laatst ingestelde waarde. Na inschakeling
faseAFsnijding
van de voedingsspannning schakelt de dimmer in op 20%.
analoog signaal
1-10V-stroomsturing
manuele selectie
5. BEDRIJFS- EN FOUTCONTROLE MET BEHULP VAN LED'S
Deze dimmer is voorzien van een visuele controlefunctie door middel van 4
LED's die na installatie zichtbaar blijven aan de voorkant van de dimmer.
Van links naar rechts (fig.4):
5.1 Aanduiding van werking in faseaansnijding:
LED 1 licht op (geel)
Symbool inductieve belasting boven LED 1. Deze LED licht op bij instelling
van DIP-switch 1 op stand ON.
Industriepark West 40, BE-9100 Sint-Niklaas, Belgium — tel. +32 3 760 14 70 — fax +32 3 777 71 20 — e-mail: support@Niko.be — www.niko.be
5.2 Aanduiding selectie stuursignaal in spanningsturing:
LED 2 licht op (geel)
Symbool geregelde voeding boven LED 2. Deze LED licht op bij instelling
van DIP-switch 3 op stand ON en DIP-switches 4 en 2 op stand OFF.
5.3.1 Overstroom:
LED 3 licht op (rood)
Symbool I boven LED 3 en vermelding 'overcurrent' links van LED 3.
Deze beveiliging wordt ingeschakeld als
- de dimmer overbelast is;
- een kortsluiting aanwezig is in de belastingskring.
Als de rode LED oplicht, is de beveiliging in werking getreden. Dit kan
gebeuren in geval van inschakelpieken of kortsluiting.
In geval van kortsluiting zal de dimmer automatisch uitgeschakeld worden.
Nota: alle beveiligingssystemen zijn actief bij het inschakelen van de
netvoeding. Gedurende enkele seconden worden ze 1 na 1 uitgeschakeld.
De dimmer reageert niet op het signaal van de afstandsbediening zolang
deze controle niet succesvol beëindigd is.
Nadat de fout verholpen werd, kan de dimmer als volgt heringeschakeld
worden:
- druk op de reset-knop;
- regel het stuursignaal naar min. niveau (0 resp. 1V).
Opgelet: deze beveiliging is geen beveiliging voor personen. Een externe
beveiliging (automatische zekering) moet steeds voorzien worden.
5.3.2 Eerste thermische beveiliging:
LED 3 knippert (rood)
Als de temperatuur van het koelvlak 105°C overschrijdt, wordt deze
beveiliging geactiveerd en:
- knippert de derde LED (rood);
- wordt het vermogen van de dimmer beperkt tot 20% (het licht is regelbaar
tot max. 20%).
Zodra de temperatuur gedaald is, dooft de LED en is de dimmer weer
normaal regelbaar.
5.4 Overspanningsbeveiliging:
LED 4 licht op (rood)
Overspanningsbeveiliging (symbool U boven LED 4 en vermelding 'over-
voltage' links van LED 4).
Deze beveiliging wordt ingeschakeld als een overspanning (hoger dan
480V gedurende meer dan 100µs.) optreedt. Een overspanning kan
meerdere oorzaken hebben:
- al dan niet tijdelijke storing op het 230V-net;
- magnetische transformator met een te hoge inductie te wijten aan bv.
onvoldoende belasting (min. belasting van magnetische transformatoren
75%);
- magnetische transformator met verandering in de belasting (defecte
lampen niet tijdig vervangen);
- de dimmer is niet ingesteld in de juiste mode, bv. dimmen van inductieve
belastingen in faseafsnijding i.p.v. faseaansnijding (zie 3).
Indien de beveiliging optreedt, wijst dit op een abnormale situatie. Indien
de dimmer in beveiliging blijft, moet de fout opgezocht en verbeterd
worden.
Nadat de fout verholpen werd, kan de dimmer op volgende wijze herin-
geschakeld worden:
- druk op de reset-knop;
- of regel het stuursignaal naar het minimumniveau (respectievelijk 0 of
1V).
5.5 Aanduiding gelijkstroombeveiliging of thermische beveiliging:
LED's 3 + 4 lichten op
Aanduiding gelijkstroombeveiliging of thermische beveiliging.
5.5.1 Gelijkstroombeveiliging
Als een assymetrie van meer dan 1,5V gemeten wordt, zal de dimmer in
beveiliging gaan. Dit is vooral belangrijk voor het dimmen van inductieve
belastingen. Indien de dimmer per vergissing in faseafsnijdingsmode
inductieve belastingen dimt, zal deze beveiliging in werking treden. Een te
hoge assymetrie zorgt voor gebrom, opwarming en tenslotte verbranding
van transformatoren en lampen.
5.5.2 Tweede thermische beveiliging
De tweede thermische beveiliging is zelfherstellend. Bij oververhitting
wordt het toestel uitgeschakeld vanaf 115 °C op het koelvlak. Zolang
de thermische beveiliging ingeschakeld is, zal de dimmer niet reageren
op het stuursignaal. Als de temperatuur terug gedaald is, schakelt de
dimmer terug in.
6. NETAANSLUITINGEN
6.1 bovenaan van links naar rechts
L: 230V fase (voeding)
N: 230V neuter (voeding)
N: 230V neuter (belasting) intern doorverbonden
: geregelde fase (belasting)
De neuter van de belasting moet met de dimmer verbonden worden. Indien
de neuter rechtstreeks met het net verbonden wordt, is de werking van de
dimmer niet gegarandeerd.
Opgelet: voor het inschakelen controleren of alle verbindingen goed aan-
gespannen zijn. Bij onderhoud van de installatie moet men de spanning
op de klemmen nazien.
6.2 Sturingsaansluitingen: analoog signaal
Sturing met analoog signaal (onderaan):
'-' klem: massa van het stuursignaal (0V)
'+' klem: stuursignaal: analoge regeling van 0 of 1 tot 10V
Opgelet: dezelfde klemmen worden zowel gebruikt voor 0-10V-span-
ningsturing als 1-10V-stroomsturing en druktoetsbediening. De polariteit
dient gerespecteerd te worden. Bij doorverbinding van meerdere dimmers
aan eenzelfde stuuruitgang nooit de '-' en '+' verwisselen.
De stuuringang is galvanisch gescheiden. De isolatie binnen de dimmer
staat borg voor een sturing in zeer lage spanning.
De 1-10V-stroomsturing is beschreven in de Europese standaard EN60929.
PM005-70700R07154