5.3 Milieubescherming
•
Vervuild onderhoudsmateriaal, oliën etc. naar
een inzamelplaats brengen die daarvoor
voorzien is.
•
Verpakkingsmateriaal, metaal en kunststof
laten recycleren.
5.4 Aarding
Voor het afl eiden van statische oplading is een
aarding van de behuizing toegestaan. Te dien ein-
de een kabel aan de ene kant met de aardklem
van de generator (fi g. 3/4) en aan de andere kant
met een externe massa (b.v. aardstaf) verbinden.
6. Bediening
Let op! Voor de eerste inbedrijfstelling dient u
motorolie en brandstof in te gieten.
•
Brandstofpeil controleren, indien nodig, bij-
vullen.
•
Zorg voor een voldoende ventilatie van het
toestel.
•
Vergewis u er zich van dat de ontstekingska-
bel goed vastzit op de bougie.
•
De onmiddellijke omgeving van de generator
in oogschijn nemen.
•
Eventueel aangesloten elektrisch toestel van
de generator scheiden.
6.1 Motor starten
•
Benzinekraan (13) naar beneden opendraai-
en.
•
AAN/UIT-schakelaar (10) naar stand "ON"
brengen.
•
Chokehendel (11) naar stand I Ø I brengen.
•
Motor met de omkeerstarter (12) starten,
daarvoor flink aan de greep trekken. Mocht
de motor niet aanslaan, opnieuw flink aan de
greep trekken.
•
Chokehendel (11) na het starten van de mo-
tor weer terugschuiven.
Let op!
Bij het starten met de trekkabelstarter kan u
aan de hand een verwonding oplopen door een
plotselinge terugstoot veroorzaakt door de aans-
laande motor. Draag bij het starten veiligheids-
handschoenen.
NL
6.2 Belasten van de generator
•
In te zetten apparaten aansluiten aan de 230
V~ contactdozen (3).
Opgelet: Deze contactdozen mogen continu (S1)
met 2600W en kortstondig (S2) gedurende max.
5 minuten met 2800W of gedurende max. 2 minu-
ten (bij koude motor) met 3100 W worden belast.
•
De generator is geschikt voor 230 V~ wissel-
spanningsapparaten.
•
De generator niet aansluiten aan een hu-
ishoudelijk net, aangezien daardoor een
beschadiging van de generator of andere
elektrische apparaten in het huis kan worden
veroorzaakt.
Aanwijzing: Sommige elektrische apparaten
(motordecoupeerzagen, boormachines enz.) kun-
nen een hoger stroomverbruik hebben, wanneer
ze onder zwaardere voorwaarden worden ingezet.
Sommige elektrische apparaten (bijv. TV-toestel-
len, computers,...) mogen niet worden ingezet
met een generator.
Vraag in geval van twijfel na bij de fabrikant van
uw apparaat.
6.3 Beveiliging tegen overbelasting
De generator is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting. Die schakelt de respectieve-
lijke stopcontacten bij overbelasting uit.
Let op! Mocht dit geval zich voordoen, verminder
dan het elektrische vermogen dat u aan de ge-
nerator onttrekt of verwijder aangesloten defecte
toestellen.
Let op! Defecte overbelastingsschakelaars
mogen enkel worden vervangen door overbelas-
tingsschakelaars van hetzelfde type met dezelfde
vermogensgegevens. Wendt u zich daarvoor tot
uw klantenservice.
6.4 Motor afzetten
•
De generator kort onbelast laten draaien
voordat u hem afzet zodat het aggregaat kan
nakoelen.
•
Aan- / uit-schakelaar (fig. 1, pos. 10) met sleu-
tel naar stand „OFF" brengen.
•
Benzinekraan dichtdraaien.
- 39 -