(2) Verricht het opladen niet bij hoge temperatuur.
Een oplaadbare batterij zal onmiddellijk na gebruik
gewoonlijk erg warm zijn. Als u een dergelijke batterij
onmiddellijk gaat opladen, zal de chemische balans
in het inwendige verstord worden en zal de
levensduur van de batterij afnemen. Laat de batterij
daarom even afkoelen, voor u met opladen begint.
LET OP:
Wanneer de batterijlader onafgebroken wordt
gebruikt, zal deze warm worden, waardoor fouten
worden veroorzaakt. Nadat het laden is voltooid,
wacht u best 15 minuten tot de volgende lading.
Als de batterij wordt herladen wanneer ze warm is
door batterijgebruik of blootstelling aan zonlicht,
kan het controlelampje groen oplichten.
De batterij wordt niet herladen. Laat in dat geval
de batterij afkoelen voor het laden.
Wanneer het controlelampje snel in rood knippert
(vijfmaal per sekonde), neem de batterij dan uit het
oplaadapparaat en controleer de opening van de
laatste dan op de aanwezigheid van een voorwerp
dat er niet hoort. Is er geen voorwerp in de opening
aanwezig, dan is de storing waarschijnlijk te wijten
aan de oplaadbare batterij of het oplaadapparaat.
Laat deze dan controleren door een bevoegde
onderhoudsinstantie.
VOOR HET GEBRUIK
Gereedmaken en kontroleren van de werkplaats
Kontroleer of de werkplaats geschikt is door nauwkeurig
de genormde voorzorgsmaatregelen op te volgen.
BEDIENING
1. Controleer de stand van de koppelingsinstelling.
(Zie Afb. 5)
Het aantrekkoppel wordt ingesteld aan de hand van
de stand van deze koppelingsinstelling.
(1) Bij gebruik van deze machine als schroevendraaier
plaatst u één van de nummers "1, 3, 5 ... 22" op
de koppelingsinstelling, of een stip, tegenover het
driehoekje op de machine.
(2) Bij gebruik van deze machine als boor plaatst u de
boor-markering "
tegenover het driehoekje.
(3) Voor gebruik als klopboormoet u de " " hamer
markering op de koppelingsinstelling in lijn brengen
met het driehoekje op de behuizing van de machine.
LET OP
De koppelingsinstelling mag niet in een stand
worden gezet tussen de nummers "1, 3, 5 ... 22"
of de stippen in.
Gebruik de machine niet met de koppelingsinstelling
tussen "22" en het streepje in het midden van de
boor-markering. Dit kan resulteren in beschadiging.
(Zie Afb. 6)
2. Afstelling van het aantrekkoppel
(1) Aantrekkoppel
Instelling van het aantrekkoppel van de boor dient
te gebeuren op basis van de schroefdiameter. Wan
neer teveel kracht bij het aandraaien gebruikt wordt,
zal de schroef beschadigd en misschien onbruikbaar
worden. Plaats de koppelingsinstelling in een stand
die geschikt is voor de diameter van het soort
schroef in gebruik.
(2) Aanduiding van het aantrekkoppel
Het aantrekkoppel verschilt afhankelijk van het type
schroef en het soort materiaal dat wordt vastgezet.
" op de koppelingsinstelling
De machine geeft het aantrekkoppel aan met
nummers "1, 3, 5 ... 22" op de koppelingsinstelling
en stippen. Het aantrekkoppel bij stand "1" is het
kleinst en het koppel wordt groter naarmate het
nummer oploopt. (Zie Afb. 5)
(3) Instellen van het aantrekkoppel
Draai de koppelingsinstelling rond en plaats de
nummers "1, 3, 5 ... 22" op de kap, of de stippen,
tegenover het driehoekje op de machine. Draai de
koppelingsinstelling in de richting van een zwakker
of sterker aantrekkoppel overeenkomstig het koppel
dat u nodig heeft.
LET OP:
Het kan voorkomen dat de motor stopt wanneer het
apparaat als een dril gebruikt wordt.
Zorg ervoor dat de boor schroef-machine niet vast
loopt tijdens gubruik.
Wanneer te lang gedraaid wordt kan de schroef breken.
3. Wisseling van rotatie naar impakt en uitsluitend
rotatie (Zie Afb. 5)
U kunt van „Rotation (uitsluitend rotatie)" naar
„Impact (impakt + rotatie)" schakelen door de
boormarkering „
" of de hamermarkering „ " in
lijn te brengen met de driehoek markering op de
machine.
Voor het boren van gaten in metaal, hout of plastic,
moet u „Rotation (uitsluitend rotatie)" gebruiken.
Voor het boren van gaten in steen of beton, moet
u „Impact (impakt + rotatie)" gebruiken.
VOORZICHTIG
Indien „Impact" is ingesteld voor het boren dat
normaliter met „Rotation" wordt uitgevoerd, zal de
kracht van het boren sterker zijn maar wordt het
boorstuk of andere delen mogelijk beschadigd.
4. Veranderen van de draaisnelheid
Gebruik de toerenschakelaar om de draaisnelheid
te veranderen. Druk op de vergrendeltoets en schuif
de toerenschakelaar in de richting van de pijl (Zie
Afb. 7 en 8). Door de toerenschakelaar op "LOW''
te zetten, draait de boor met lage snelheid. Wanneer
de toets "HIGH'' gezet wordt, draait de boor op
hoge snelheid.
LET OP:
Wanneer de draaisnelheid met de toerenschakelaar
veranderd wordt, dient de schakelaar uitgezet te
worden, en de keuzeschakelaar dient op "O'' (OFF)
gezet te worden.
De motor wordt beschadigd wanneer de draais nelheid
veranderd wordt tijdens het draaien van de motor.
Schakel de netspanning onmiddelijk uit wanneer de
motor vast loopt. Dit om te voorkomen dat de
motor of accu beschadigd wordt.
Draai aan de toerenschakelaar.
5. Draaisnelheid-keuzefunctie (Afb. 11)
LET OP:
Het schakelaarpaneel niet blootstellen aan schokken
of beschadiging.
Kies de hoog/laag modus wanneer de trekschakelaar
is losgelaten. Dit nalaten kan defecten veroorzaken.
(1) Draaisnelheid-keuzeschakelaar
Telkens wanneer de hoog/laag keuzeschakelaar
wordt ingedrukt, verandert de draaisnelheid in 4
stappen.
Nederlands
50