Plaatsing Van De Sensor; Buitensensor; Binnensensor - Kerbl 345000 Mode D'emploi

Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles

Les langues disponibles

Op de aansluitingen van de lichtbesturing kunt u volgende componenten vastklemmen:
• toets:
willekeurige toets met sluiterfunctie (contact bij gebruik van de toets gesloten en in ongebruikte toestand
geopend)
• lichtsensor: gebruik de lichtsensor, die wordt meegeleverd.
Extra lichtsensoren zijn verkrijgbaar bij de firma Kerbl.
• lampen:
houd voor de keuze van de lampen rekening met volgende aanwijzingen:
• maximale vermogensafgifte van circuit 1 en 2: elk 3 kVA
• maximale vermogensafgifte van circuit 3 en 4: samen 3 kVA
• lampen met cos φ min. 0,8
• inschakelstroom van de lampen mag niet hoger zijn dan 30 A voor maximaal 5 ms op elk verlichtingscircuit

6. Plaatsing van de sensor

Plan de plaatsing van de lichtsensoren zorgvuldig. Het kan zijn dat de lichtbesturing uw opdrachten in de respectieve
besturingsmodus niet vervult, wanneer de sensor niet de juiste signalen geeft. Storingen door andere lichtbronnen
dienen te worden vermeden.
U hebt twee mogelijkheden voor de plaatsing van de lichtsensoren:
• buiten (buitensensor) voor de besturingswijze BUITEN
• in het gebouw (binnensensor) voor de besturingswijze AUTO
Houd er rekening mee dat de respectieve besturingswijze voor het circuit volgens hoofdstuk 9.2 is ingesteld.
In hoofdstuk 10.1 vindt u in de expertinstellingen, hoe u de sensormeetwaarden kunt afstellen. U kunt de afstelling
aanpassen, om de meetwaarden op de montageplaats van de sensor aan te passen.

6.1 Buitensensor

Voor de besturingswijze BUITEN plaatst u de sensor op een geschikte plaats buiten.
De sensor mag niet onder invloed van andere lichtbronnen staan. Vermijd daarom de invloed
• van buitenlampen aan het eigen gebouw of aan andere gebouwen
• van straatverlichting
• door licht dat uit vensters naar buiten straalt
• door mogelijk licht van koplampen van voorbijrijdende auto's
• van alle andere storende lichtbronnen
Vermijd ook de mogelijkheid van overmatige bedekking van de sensor door grote voorwerpen. Bovendien mag er geen
terugkoppeling met het te besturen verlichtingscircuit komen. Vermijd montageplaatsen voor de sensor, waar de intensi-
teit met het te besturen verlichtingscircuit verandert. Dit kan bijvoorbeeld in de buurt van vensters zijn.

6.2 Binnensensor

Wanneer u bij de besturingswijze AUTO de intensiteit in het gebouw wil meten, dan plaatst u de sensor op een geschikte
plaats in het bereik met de te besturen lampen. De sensor moet de basisintensiteit in de ruimte meten en geen storingen
van incidentele lichtbronnen ontvangen. Vermijd daarom:
• plaatsing van de sensor direct in het stralingsbereik van een lamp
• plaatsing in de buurt van een venster, waardoor ander licht zou kunnen binnenvallen
• plaatsing in het lichtbereik van voertuigen die naar binnen rijden
• onmiddellijke nabijheid van andere (niet bestuurde) lampen
• onmiddellijke nabijheid van apparaten met indicatielampjes of displaylicht
Kies de geschikte montagehoogte voor de lichtsensor. De sensor moet hoog genoeg worden geplaatst, zodat geen gevaar
van slagschaduw door passerende personen of dieren of voorbijrijdende voertuigen ontstaat. De sensor mag niet te hoog
worden geplaatst, opdat de plafondlampen geen al te hoge invloed op de meetwaarde hebben. Plaats de sensor voor
zover als mogelijk op de plaats in het gebouw, waar zo weinig mogelijk daglicht invalt.
49

Publicité

Table des Matières
loading

Table des Matières