NL
MONTAGE VAN LUCHTFILTERS
Schroef de meegeleverde luchtfilters vast
voordat u de compressor gebruikt.
AANWENDING
HET OLIEPEIL CONTROLEREN
Controleer voordat u de compressor start of
het oliepeil in het controlevenster (12) bij de
rode markering staat wanneer de compressor
horizontaal staat.
START
1.
Controleer of de netspanning
overeenkomt met de nominale spanning
op het typeplaatje (toegestane afwijking
5%).
2.
Zet de aan/uit-schakelaar (3) aan de
bovenzijde in de uit-stand (stand 0).
3.
Steek de stekker in het stopcontact en
start de compressor door de aan/uit-
schakelaar (3) in de aan-stand te zetten
(stand I).
–
De drukschakelaar schakelt de
compressor uit wanneer de
ingestelde maximale druk (8 bar) is
bereikt en start deze wanneer de
druk iets onder de maximale druk is
gedaald. Het drukverschil tussen stop
en start is normaal gesproken
ongeveer 2 bar, dus de compressor
start normaal gesproken wanneer de
druk in de luchttank is gedaald van
8 naar 6 bar.
WAARSCHUWING!
Onderdelen van het product, zoals
de cilinderkop, cilinder en luchtpijp
worden tijdens het gebruik heet. Raak
deze onderdelen niet aan – risico op
brandwonden.
66
DE WERKDRUK INSTELLEN
Overdrukventiel
Het is niet altijd nodig om de maximale
werkdruk van de compressor te gebruiken
– veel luchtgereedschap werkt het beste bij
lagere drukken. Het is daarom mogelijk om de
werkdruk aan te passen met de knop op het
overdrukventiel (4).
–
Draai met de klok mee voor hogere
druk.
–
Draai tegen de klok in voor een
lagere druk.
Manometer
De compressor heeft twee manometers en een
aansluiting voor de luchtslang.
•
De rechter manometer (6) geeft de
ingestelde druk bij de luchtuitlaat (5) aan.
De uitlaatdruk kan worden aangepast met
de knop op het overdrukventiel (4).
•
De linker manometer (7) geeft de druk in
de luchttank weer.
Uitlaatdruk
Volg de onderstaande instructies om de juiste
uitlaatdruk in te stellen.
1.
Draai het overdrukventiel (4) tegen de
klok in totdat de druk helemaal weg is.
2.
Sluit het te gebruiken luchtgereedschap
aan op de snelkoppeling van de
luchtuitlaat (5).
3.
Zet het luchtgereedschap even aan
zodat de manometer (6) de juiste druk
aangeeft.
4.
Draai het overdrukventiel (4) met de
klok mee totdat de manometer (6) de
gewenste luchtdruk aangeeft.
5.
De instelling is voltooid en het
luchtgereedschap kan worden gebruikt.