Vóór ieder gebruik moet de toestand van de batterijen
!
worden gecontroleerd. Bij een zwakke batterijlading
branden de leds zwak. Een verkeerde meting is mogelijk.
4
TEST-modus
1. Verbind de kabel met het hoofdapparaat en de kabelaansluiting
2. Toets ‚TEST / DEBUG' (12) kort indrukken
Bij iedere meting lichten de leds eerst kort in serie op.
Positieve controle
Als geen bedradingsfout of onderbreking wordt geconstateerd,
branden de leds van de aderparen (1 - 4) en de led ‚OK' (9).
Negatieve controle / bedradingsfout
Als een of meerdere bedradingsfouten geconstateerd zijn, beginnen
de led ‚Kortsluiting' (6), de led ‚Kruising' (7) en / of de led ‚Bedrading'
(8) dienovereenkomstig te branden. Tegelijkertijd knipperen de leds
van het gestoorde aderpaar.
Voorbeeld
De kabel heeft een verwisseling bij
aderpaar 3 - 6 en een kortsluiting
bij de aderparen 1 - 2 en 4 - 5.
Negatieve controle / onderbreking
Als de kabelverbinding bij één of meerdere aderparen onderbroken is,
branden de betreffende leds niet. (zie hoofdstuk ‚Bedradingsfout')
5
DEBUG-modus
1. Verbind de kabel met het hoofdapparaat en de kabelaansluiting
2. Toets 'TEST / DEBUG' (12) ingedrukt houden
Bij iedere meting lichten de leds eerst kort in serie op. De aderparen
worden achtereenvolgend gecontroleerd.
Positieve controle
Als het te testen aderpaar correct bedraad is, knippert de betreffende led
eerst kort, brandt vervolgens samen met de led ‚OK' en dooft daarna.
Negatieve controle / bedradingsfout
Als het te testen aderpaar verkeerd bedraad is, knippert eerst de
betreffende led kort. Daarna knippert de led samen met de leds van
de aderparen die ook bij de fout betrokken zijn. Tegelijkertijd brandt
de led ‚Kortsluiting' (6), de led ‚Kruising' (7) of de led ‚Bedrading' (8).
LAN-Check
knippert
knippert
knippert
brandt
brandt
brandt
brandt
NL
17