Veiligheidsthermostaat en wederinschakeling.
6.12. Als de reductiemotor is ingeschakeld en langzamer dan normaal draait, kan er een of andere verstopping zijn,
een schroef, een stuk hout, enzovoorts. Om dit op te lossen, moet u de vultrechter legen en zo nodig de
spiraalschroef demonteren (neem contact op met de technische dienst).
6.13. Als de reductiemotor iedere keer wanneer deze draait geluid maakt, dan wijst dat op onvoldoende smering. U
moet de spiraalschroef smeren, nooit de reductiemotor zelf, zie punt 5.15.
PELLETS VALLEN DOOR EN DE KACHEL GAAT NIET AAN:
6.14. Controleer of de glazen deur goed is gesloten.
6.15. Controleer of de korf juist is geplaatst, dat deze contact maakt met de weerstandsbuis en dat de centrale
opening van de korf aansluit op deze buis.
Korf.
Luchtinlaat van de weerstand.
Weerstandsgeleider.
Ontstekingsweerstand.
Weerstandondersteuningsbuis.
Stiftbout van de weerstand.
Geleider van weerstandondersteuningsbuis.
Weerstandondersteuningsbuis, slecht opgezet.
Weerstandondersteuningsbuis, slecht opgezet.
Ontstekingsweerstand slecht opgezet.
Weerstandondersteuningsbuis, slecht opgezet.
6.16. Zorg vooral dat de kachel schoon is omdat door te veel vuil de kachel mogelijk niet aan gaat.
DE ONTSTEKINGSWEERSTAND WERKT NIET:
6.17. Controleer of de weerstand opwarmt. Haal hiervoor de korf eruit en kijk of deze (rood) heet is (niet aanraken).
DE AFZUIGUNIT VAN DE ROOKGASUITLAAT WERKT NIET OF GEBREKKIG:
6.18. Controleer of de motor niet stroef is door roest door hem met de hand te draaien. Doe dit altijd met de stekker
uit het stopcontact.
6.19. Controleer de stroomvoeding van de motor door de kachel aan te steken.
6.20. Controleer ook de stekkerdoos van de aansluitingen van de afzuigunit en de C.P.U.
195
Figuur 41
Figuur 42