8. BEVEILIGINGSFUNCTIES
a) Onderspanningsbeveiliging
De omvormer geeft een alarmtoon wanneer de ingangsspanning onder een bepaalde waarde
daalt.
12 v omvormer. Spanning daalt onder de 10,5 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
24 v omvormer. Spanning daalt onder de 21,0 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
Als de ingangsspanning verder daalt, wordt de omvormer en de aangesloten verbruikers uitge-
schakeld. Dit beschermt bijvoorbeeld een voertuigaccu, die voor de werking van de omvormer
wordt gebruikt, tegen schadelijke diepontlading.
12 v omvormer. Spanning daalt onder de 10,0 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
24 v omvormer. Spanning daalt onder de 20,0 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
Als de omvormer onderspanning herkent, licht de „Fault"-LED op. Schakel in dit geval
de omvormer via de Aan-/Uitschakelaar uit.
Zet de onderspanningsbeveiliging in werking, zodanig schakelt de USB-uitgang eventueel
niet af. Koppel daarom na de in werk gezette onderspanningsbeveiliging ook een op de USB-
uitgang aangesloten verbruiker los van de wisselrichter.
b) Overspanningsbeveiliging
De omvormer schakelt zichzelf en de aangesloten verbruikers uit van zodra de ingangsspan-
ning te hoog is.
12 v omvormer. Spanning stijgt boven de 15,0 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
24 v omvormer. Spanning stijgt boven de 30,0 v/DC (tolerantie ±0,5 v/DC)
Als de omvormer overspanning herkent, licht de „Fault"-LED op. Schakel in dit geval de
omvormer via de Aan-/Uitschakelaar uit. Controleer de spanningsbron.
73