6. Wat u moet weten voordat u gaat meten
Er zijn verschillende soorten thermometers voor de meting op/in verschillende lichaamsdelen:
•
Oor-/voorhoofdthermometer (deze thermometer, voor meting in het oor of op het voorhoofdsgebied)
•
Staafthermometer, voor rectale (in de anus), axillaire (onder de oksel) of orale meting (in de mond)
De temperatuurmeting levert een meetwaarde op, die informatie geeft over de actuele lichaamstemperatuur van
een mens. Als u niet zeker weet hoe u de resultaten moet interpreteren of als er abnormale waarden voorkomen,
kunt u zich het best wenden tot uw behandelend arts. Dat geldt ook in geval van kleine temperatuurverande-
ringen, als er bijkomende ziekteverschijnselen optreden, zoals onrust, sterk zweten, rode huid, hoge polsslag,
neiging tot collaps etc.
Temperaturen die met verschillende thermometers zijn gemeten, kunnen niet met elkaar worden vergeleken.
Geef daarom door aan uw arts (resp. let hierop bij een zelfdiagnose) met welke thermometer en bij welk
lichaamsdeel u de lichaamstemperatuur hebt gemeten.
De temperatuur van een gezond mens wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de individuele,
persoonsafhankelijke stofwisseling en de leeftijd. De temperatuur is hoger bij zuigelingen en kleine kinderen, en
daalt bij toenemende leeftijd. Bij kinderen komen hogere temperatuurafwijkingen sneller en vaker voor, bijvoor-
beeld door groeispurts. De temperatuur is ook afhankelijk van kleding en buitentemperatuur en van het moment
van de dag ('s ochtends is de lichaamstemperatuur lager, 's avonds stijgt deze) evenals van voorafgaande
lichamelijke en, in mindere mate, mentale activiteit.
De temperatuurwaarde kan afwijken, afhankelijk van het lichaamsdeel waar deze wordt gemeten. De afwijking kan
bij gezonde mensen tussen 0,2 °C (0,4 °F) – 1 °C (1,8 °F) liggen. De respectieve normale temperatuurbereiken zijn:
•
bij meting op het voorhoofd: 35,8 °C (96,4 °F) – 37,6 °C (99,7 °F), met een voorhoofdthermometer,
•
bij meting in het oor: 36,0 °C (96,8 °F) – 37,8 °C (100 °F), met een oorthermometer,
•
bij rectale meting: 36,3 °C (97,3 °F) – 37,8 °C (100 °F), met een conventionele thermometer,
•
bij orale meting: 36,0 °C (96,8 °F) – 37,4 °C (99,3 °F), met een conventionele thermometer.
Om een duidelijk beeld te krijgen van het temperatuurverloop moet altijd bij hetzelfde lichaamsdeel worden
gemeten.
110