4. GEBRUIK
Neem voordat u het apparaat in gebruik neemt nauwkeurig de
veiligheidsinformatie (hoofdstuk 1) door.
4.1 DE TEMPERATUUR INSTELLEN
U kunt de temperatuur van het apparaat instellen door aan de
thermostaatknop te draaien.
• De thermostaat kan worden ingesteld tussen 1 en 7.
• 1 is de warmste instelling.
• 7 is de koudste instelling.
• De aanbevolen instelling is 4.
• Zet de draaiknop op OFF om het apparaat uit
te schakelen.
De interne temperatuur van het apparaat kan variëren onder invloed van
de omgevingstemperatuur, de hoeveelheid opgeslagen producten en de
frequentie waarmee de deur wordt geopend.
Onder normale bedrijfsomstandigheden wordt aanbevolen om de
temperatuur in te stellen op 4. In de zomer, wanneer de omgevings-
temperatuur hoog is, wordt aanbevolen de temperatuur in te stellen op 3-4.
In de winter, wanneer de omgevingstemperatuur laag is, wordt aanbevolen
om het apparaat op 5-6 in te stellen.
Opmerking
De thermostaatstand '6' of '7' is geschikt wanneer de omgevings-
temperatuur lager is dan 16°C, maar dit kan leiden tot ijsvorming als
het apparaat lang op een dergelijke instelling blijft draaien onder de
normale omgevingstemperatuur, wat een normaal verschijnsel is. In dat
geval is het aan te bevelen het apparaat op een hogere temperatuur in
te stellen (stand 1-5) mits de artikelen in het apparaat dit toelaten.
19