NL
Installatie en testen:
1. Plaats de sensoren na installatie in de juiste richting. Leg de draden op volgorde.
2. Steek de rode kabel van de regeleenheid in het "+" lampje van de richtingaanwijzerlamp, en de zwarte
kabel bij "-". Sluit de rode camerakabel weer aan op de "+" van de mondingslamp. Het scherm moet worden
aangesloten op de ACC-aanvoer, de tafel moet worden aangesloten op de richtschroefdraad. (bestudeer het
aansluitschema).
3. Sluit het scherm aan op de besturingseenheid. Verbind de uitgang "Vout" op de besturingseenheid met de
ingang "Video 2" op het scherm.
4. Zet de schakelaar in de mars om te testen of het scherm werkt. In deze situatie zou je op het scherm in de
spiegel het beeld achter de auto moeten hebben, je krijgt dan een witte stip onderin het beeld. Dit geeft aan
dat het systeem wordt getest.
Test:
een. Als de afbeelding aan de achterkant niet op het scherm verschijnt, controleer dan of de polariteit van de
voeding de juiste is als de kabels correct zijn aangesloten en als de spanning hoger is dan 10,5 V. Controleer
of de schermconnector goed is aangesloten.
b. Als de afstand die op het scherm wordt weergegeven niet in overeenstemming is met de werkelijkheid of
wordt weergegeven op 0,0, of als u een constant geluid hoort, koppel dan het systeem los en probeer opnieuw
de versnellingspook in de mars te steken. Als problemen niet kunnen worden opgelost, is het apparaat
beschadigd en moet het worden vervangen.
c. Als het scherm bij het testen van de sensoren continu klinkt of 0.0 weergeeft, controleer dan of sommige
delen van de machine of andere objecten zich binnen het bereik van de sensoren bevinden, of de sensor
verkeerd in het gat is gemonteerd of dat de sensor onder de invloed sterke storingsbronnen (zoals uitlaatpijpen,
andere draden).
d. Als er een nummer op het scherm wordt weergegeven, maar er is geen obstakel voor de sensoren, zorg er
dan voor dat de sensoren verkeerd naar beneden gericht zijn, controleer de positie en richting van de sensoren.
De sensoren moeten horizontaal worden gemonteerd. Sensoren kunnen (indien verkeerd gemonteerd) het
kenteken, het reservewiel of de achterspoiler detecteren.
e. Als problemen na tests niet kunnen worden opgelost, kunnen sensoren als defect worden beschouwd of
passen ze niet bij de besturingseenheid. Het hele systeem moet worden vervangen.
f. Als het beeld in gradiënt of omgevallen is, controleer dan de aansluiting van de camera.
g. Controleer bij abnormale weergave met strepen of schuine lijnen de compatibiliteit tussen het scherm en
de camera.
h. Het scherm kan worden verwisseld, maar de sensoren en de besturingseenheid zijn één voor één compatibel.
ik. Om veiligheidsredenen toont het scherm alleen 0,0 in plaats van 0,3-0,1 wanneer het iets detecteert binnen
een afstand van 0,0-0,4 m, afhankelijk van de software. In deze situatie moet de bestuurder onmiddellijk
stoppen. Als de afstand 0,5 m is, klinkt het alarmgeluid en duurt dit 1 seconde. Wees voorzichtig tijdens
manoeuvres.
Opmerkingen:
•
Houd rekening met de grootte van het montagegat van de sensor
•
Tijdens de installatie van het systeem moet de motor van de auto zijn uitgeschakeld
•
De systeemprestaties kunnen in de volgende gevallen worden gewijzigd: zware regen, verharde weg,
oneffen weg, vegetatie, extreem warm weer, nat of koud, sneeuw, modder of ijs op sensoren
•
De werking van het systeem kan worden beïnvloed door de aanwezigheid van andere ultrasone golven,
zoals een 24/12V-converter
•
De sensoren mogen niet te strak of te licht worden gemonteerd
•
De metalen bumper kan de prestaties van het systeem beïnvloeden
•
Plaats de besturingseenheid niet in de buurt van de uitlaatpijp of andere draden
•
Test het systeem om er zeker van te zijn dat het goed werkt
•
Dit systeem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij het parkeren. De fabrikant neemt geen
verantwoordelijkheid voor ongevallen na installatie.
We raden aan om het systeem bij een erkend servicecentrum te installeren.
De leverancier aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor defecten veroorzaakt door een onjuiste installatie.
26