4.0 INGEBRUIKNAME
1. Controleer of rekening is gehouden met de onder "Opstelling" gegeven
aanwijzingen.
2. De compressor is voor aflevering meestal niet gevuld met olie. Vul bij met
ongeveer 0,5 liter compressorolie tot aan de rode cirkel op het oliepeilglas (12).
3. Monteer de luchtfilters (1) in de cilinderkoppen (verwijder daarvoor eerst de
kunststof- plug).
4. Monteer de olievulplug (13) op het carterdeksel (verwijder daarvoor eerst de
kunststofplug).
5. Vermijd verlengsnoeren. Is dit niet mogelijk, gebruik dan snoeren van voldoen-de
capaciteit en rol ze geheel af. Tabel verlengsnoeren:
0 - 5 meter: 3 x 1,5 mm
Schakel met de handbediening van de drukschakelaar (4) de compressor in
(knop uittrekken).
De compressor zal nu gaan draaien, tenzij de ketel nog op druk staat (zie
manometer nr. 8).
Schakel de machine tijdens het draaien uitsluitend uit door de knop in te drukken
op de automatische drukschakelaar (4). Hierdoor wordt de persleiding ontlucht
en kan de compressor weer onbelast aanlopen.
5.0 BEDIENING
1. De automatisch werkende compressor zal bij een keteldruk (8) van 8 bar
stoppen. Wanneer weer lucht gebruikt wordt en de druk in de tank daalt tot 6 bar,
zal de compressor opnieuw gaan draaien.
2. De meeste persluchtwerktuigen zijn berekend op een werkdruk van ongeveer 6
bar. Voor sommige toepassingen ligt deze druk nog lager. Om de juiste druk in te
kunnen stellen is de compressor voorzien van een reduceerventiel (5). Dit ventiel
kan de druk aan koppeling (6) instellen onafhankelijk van de keteldruk.
3. De instelling van het reduceerventiel gaat als volgt: draai de knop om de juiste
druk in te stellen (linksom geeft een lagere druk, rechtsom een hogere). De inge-
stelde druk is af te lezen op manometer (7).
4. Aan de tank zijn twee extra pluggen aangebracht (9) die gebruikt kunnen worden
om een extra aftappunt te maken.
5. Er zijn 2 snelkoppelingen gemonteerd:
no. 6 = gereduceerde druk
2
en 5 - 10 meter: 3 x 2,5 mm
6
2