DE
NL
Richtpunten
Stel: dit dradenkruis wordt op een afstand van 300 me-
ter op het doel gericht. Tot 200 meter wordt bij zeer
snelle en standaardkalibers altijd op het centrum ge-
houden. Bij lichte samenstellingen kan dit ook voor
langzame kalibers gelden. Bij zware samenstellingen
kan de limiet voor de centrumlijn echter tot 170 me-
ter reduceren. Bij afstanden tussen 200 (resp. vanaf
170) en 300 meter wordt tussen het midden van het
dradenkruis en het overeenstemmende richtpunt voor
300 meter gehouden.
Afbeelding 3: Richtpunten naar kalibergroep
Richtpunt tot maximaal 200 meter
Richtpunt op 300 meter
rasante kalibers
standaardkalibers
Het grootste voordeel van het dradenkruis is, dat de
schutter maar één punt in het dradenkruis hoeft te
onthouden – namelijk het richtpunt voor schoten over
300 meter.
Aangezien het dradenkruis zich in het tweede beeldvlak bevindt
en daardoor niet met het doel mee vergroot wordt, function-
eert het hier beschreven gebruik alleen, als de richtkijker op
de maximale vergroting ingesteld is. Bij afstandsschoten zal
de keuze echter sowieso op de maximale vergroting
vallen.
Het centrum van het dradenkruis wordt hierdoor na-
tuurlijk niet beïnvloed – het blijft onafhankelijk van de
vergroting altijd gelijk.
46
tussenbereik
langzame kalibers
DE
NL
Het inschieten
Bij het inschieten wordt met de individuele invloed van
het gebruikte wapen op de baan van de afgevuurde
kogels rekening gehouden. Het is niet voldoende,
standaardtabellen als basis te nemen.
Variant 1:
Inschieten op de schietbaan/revier
Het wapen wordt eerst op 100 meter met het hoge
schot dat met het kaliber overeenstemt (tussen +1,5
en +6 cm) ingeschoten. Dan wordt met de, voor de
kalibergroep bestemde richtdraad, op 300 meter ge-
schoten. Afhankelijk van de ligging van de treffers,
wordt het hoge schot over 100 meter zo naar boven
resp. naar beneden afgesteld, dat het zo goed mogelijk
overeenstemt met het gemiddelde op 300 meter. De af-
wijking bedraagt dan maximaal zes centimeter – in de
meeste gevallen is deze echter kleiner. Tenslotte is het
raadzaam, nog op 200 meter te schieten, om de ligging
van het trefpunt op deze afstand te controleren.
Variant 2:
Bepaling met behulp van het ballistisch programma
van SWAROVSKI OPTIK
Om met de invloed van het eigen wapen rekening te
kunnen houden, moet minstens de snelheid van de
kogel (bijv. V0) worden gemeten. Behalve de snelheid
moet zowel de hoogte van de vizierlijn (= afstand van
de vizierlijn tot de loopas) als een realistische opgave
van de ballistische coëfficiënt bekend zijn.
Met het ballistisch programma van SWAROVSKI OPTIK
(te consulteren op WWW.SWAROVSKIOPTIK.COM) wordt de
vliegbaan berekend. Vervolgens worden de trefpunten
voor de relevante afstanden bepaald. De ligging van
de treffers op 300 meter wordt ook bij deze methode
met het overeenkomstige richtpunt in het dradenkruis
in overeenstemming gebracht door op 100 meter het
passende hoge schot in te stellen.
47