STORING
AANDRIJVING REAGEERT
NIET
Ondanks voeding van de
kaart gaat er geen LED
branden.
AANDRIJVING WERKT NIET
Apparaat reageert niet op
radiografisch signaal
AANDRIJVING WERKT NIET
Apparaat reageert niet op
bediening van de
enkelvoudige knop
MOTOR DRAAIT NIET
Relais klikken na het radiografische
signaal of bediening van de
enkelvoudige knop, maar de
aandrijving beweegt toch niet.
DIRECT, NADAT HET HEK IS
GAAN BEWEGEN, STOPT
HET EN BEWEEGT HET
TERUG.
DIRECT NADAT HET HEK IS
GAAN BEWEGEN, STOPT
HET. (ACCUBEDRIJF)
HEK GAAT OPEN, MAAR
NIET DICHT
EINDSCHAKELAARINSTELLING
EN VOOR HET HEK GAAN
VERLOREN.
O P L O S S E N V A N S T O R I N G E N
MOGELIJKE OORZAAK
1) Accuzekering doorgebrand
2) Aansluiting bij accu of
laadtransformator los.
3) Accu leeg.
4) Besturingskaart defect.
1)Accu bijna leeg.
2)Radiograf. besturing niet geprogrammeerd.
3)Aansluiting STOP-schakelaar zit los.
STOP-LED is uit.
4)Hindernis blokkeert fotocel
in bewegingsrichting.
5)Contactlijst is beschadigd of heeft
een hindernis geraakt.
6)Hindernis op de contactlus.
7)Besturingskaart defect.
8)Aandrijvingszekering doorgebrand.
9)Aandrijving ontgrendeld.
1) Accu bijna leeg.
2) Aansluiting enkelvoudige knop (SBC) los.
3) Aansluiting STOP-schakelaar zit los.
STOP-LED is uit.
4) Hindernis blokkeert fotocel
in bewegingsrichting.
5) Contactlijst is beschadigd of heeft
een hindernis geraakt.
6) Hindernis op contactlus
7) Besturingskaart defect.
8) Aandrijvingszekering doorgebrand.
9)LED bij de aandrijving knippert.
10) Noodontgrendelingshendel geopend.
1) Motor defect.
2) Bedrading tussen besturing en
aandrijvingsarm onderbroken of los.
3) Besturingskaart defect.
4) Accu's niet aangesloten.
1) Er is een fout opgetreden.
2) Kracht te laag ingesteld.
1) Accuspanning te laag of vlak bij een
spanningsonderbreking.
LED knippert 11 maal.
2) Er is een fout opgetreden.
1) Besturingsingang / Knop is continu
ingeschakeld.
2) Besturingsuitgang van het toegangs-
systeem is aangesloten op de OPEN-
ingang en blijft tijdens het openen "hangen"
1) Na een dag gaat programmering
verloren of is anders.
OPLOSSING
®
Accuzekering vervangen. Alleen steekzekeringen van 20 A gebruiken.
®
Aansluitingen naar de accu en de transformator controleren.
®
Spanning in accu meten > 23 V.
®
Besturingskaart vervangen.
®
Spanning in accu meten > 23 V.
®
Zie sectie "Programmeren van de radiogr. besturing" in het handboek.
®
Aansluitingen van de STOP-schakelaar (STOP en COM) controleren.
®
Controleren of zich in het hekbereik een hindernis bevindt in de baan
van de fotocel.
®
Controleren of de contactlijst van het hek een hindernis geraakt heeft.
Aansluitingen en bedrading bij contactlijst controleren.
®
Controleren of zich in het hekbereik een hindernis op de weg bevindt.
®
Besturingskaart vervangen.
®
Aandrijvingszekering vervangen. Alleen steekzekeringen van 10 A
gebruiken.
®
Arm weer vergrendelen.
®
Spanning in accu meten > 23 V.
®
SBC- und COM-Anschlüsse überprüfen.
®
SBC- en COM-aansluitingen controleren.
®
Aansluitingen van de STOP-schakelaar (STOP en COM) controleren.
®
Controleren of zich in het hekbereik een hindernis bevindt in de baan
van de fotocel.
®
Controleren of randbeveiliging van het hek een hindernis geraakt heeft.
®
Controleren of zich in het hekbereik een hindernis op de weg bevindt.
®
Besturingskaart vervangen.
®
Aandrijvingszekering vervangen. Alleen steekzekeringen van 10 gebruiken.
®
Systeem voor inschakelen van Stop/Reset met behulp van tijdelijke
draadbrug resetten.
®
Arm weer aansluiten.
®
Motor vervangen.
®
Verbinding weer tot stand brengen of arm aansluiten.
®
Besturingskaart vervangen.
®
Accu's aansluiten.
®
Hek op hindernissen controleren.
®
Kracht (FORCE) zolang verstellen, tot het hek een volledige cyclus
(Openen/Sluiten) afsluit zonder terug te bewegen. Bij koud weer moet
de kracht mogelijk worden bijgesteld, wanneer het hek niet ongehinderd
kan bewegen.
®
Accu's laden. Wanneer het probleem blijft bestaan, is mogelijkerwijze de
houdbaarheid van de accu's verstreken. INSTRUCTIE: Beide accu's
gtegelijkertijd vervangen.
®
Hek op hindernissen controleren.
®
Motoraansluitklemmen controleren.
®
Controleren of alle ingangen correct functioneren.
®
Aansluitingen bij het toegangssysteem en systeemfunctie controleren.
®
Apparatuur of LED van systeem loskoppelen, indien het hek sluit.
Vervolgens apparatuur na elkaar weer aansluiten.
®
Controleren dat de "SAVE"-dipschakelaar na de programmering
weer in de stand ON wordt gezet.
18