IN S TA LLA TIE H A N DLE ID IN G
5.6 Buitenluchtaansluiting (indien van toepassing)
Sommige haarden kunnen worden voorzien van een buitenluchtaansluiting. Voor een optimale werking van het
toestel dient in geval van een buitenluchtaansluiting met de volgende punten rekening te worden gehouden:
•
De doorlaat van de buitenluchtaansluiting en eventueel de doorlaat van een rooster mag niet kleiner zijn dan
doorlaat van de buitenluchtaansluiting op de haard.
•
Zorg ervoor dat er max. 4 pascal onderdruk ontstaat in de verbrandingsluchttoevoerleiding. Indien er een
hogere onderdruk ontstaat, zal de haard niet goed functioneren en kunnen er (hete) rookgassen terugstromen
in de toevoerleiding.
•
Vermijd het plaatsen van de buitenluchttoevoer in een onderdruk gebied aan de buitenkant van het huis.
Plaats, indien mogelijk, een toevoerleiding met T-stuk naar 2 zijdes van het huis.
•
De verbrandingsluchttoevoerleiding mag niet hoger als de onderkant van de haard geplaatst worden, dit om
het terugstromen van rookgassen te voorkomen.
•
De verbrandingsluchttoevoerleiding die op de haard wordt aangesloten wordt dient van onbrandbaar
materiaal te zijn.
•
De haard functioneert goed met een flexibele pijp van max. 11 mtr. en 4 bochten. Bij langere lengtes of meer
bochten is het raadzaam om een pijp met een grotere diameter (100-125mm) te plaatsen.
•
Indien een kruipruimte goed belucht wordt met open roosters mag hier de verbrandingslucht vandaan
gehaald worden. Indien er geen goede beluchting in de kruipruimte is dan kunnen hier schadelijke
radongassen aangezogen worden, dit is niet toegestaan volgens de nationale regels.
Nadere informatie over de buitenluchtaansluiting vindt u, indien van toepassing, in hoofdstuk 9 'Toestelspecifieke
informatie'.
5.7 Plaatsen haard algemeen
•
Breng zelf geen wijzigingen aan de haard aan.
!Let op
•
Gebruik schone stoffen handschoenen, vermijd vingerafdrukken op de haard en kachelpijpen.
•
Plaats de haard afhankelijk van het type ophanging op een vloer, tegen een wand of aan een plafond met
voldoende draagkracht.
•
Plaats, in geval van een brandbare vloer, een brandwerende vloerplaat. De vloerplaat van niet-brandbaar
materiaal dient minimaal 300 mm voor de haard uit te steken en minimaal 300 mm breder te zijn dan de
haard.
Controleer deze afstanden, voor plaatsing, aan de hand van de geldende nationale/locale wetgeving.
Een vloerplaat beschermt tegen gloeiende asdeeltjes en voorkomt het vuil worden van bijvoorbeeld een marmeren
!Tip
of plavuizen vloer. Daarom adviseren wij het gebruik van een brandwerende vloerplaat ook bij plaatsing van
toestellen aan de wand of aan het plafond.
Ø
Controleer op de maatschets van de haard welke diameter kachelpijp u nodig heeft (zie Bijlage 1, tabel 2).
Ø
Gebruik een kachelpijp, die minimaal voldoet aan de normen, zoals vastgelegd in EN 1856-2 T600.
Ø
Plaats de kachelpijpen zodanig, dat nooit een brandgevaarlijke situatie kan ontstaan.
Ø
Houd bij het plaatsen van een vrijstaande haard rekening met de minimaal vereiste ruimte van de haard tot een
niet-brandbare wand. Deze afstand bedraagt 50 mm.
Ø
Houdt bij het plaatsen van de haard en/of de kachelpijpen rekening met de minimale afstand tot brandbare
objecten en materialen zoals aangegeven in Bijlage 1, tabel 2;
Ø
Neem afdoende maatregelen om te hoge temperaturen van een eventuele wand achter de boezem te voorkomen.
Dit geldt ook voor materialen en/of voorwerpen die zich achter de wand bevinden.
Ø
Houdt u zich aan de eisen met betrekking tot het rookgaskanaal, zoals beschreven in paragraaf 5.2.
Voor eventuele toestelspecifieke aanwijzingen verwijzen we naar hoofdstuk 9 'Toestelspecifieke informatie'.
Houd, indien u een inbouwtoestel installeert, rekening met:
!LET OP
•
De minimale inbouwafmetingen volgens Bijlage 2, Afb. 1.
9