Wanneer u nu door het oculair kijkt (afb. 1, 1), verschijnt in uw blikveld een functieaanduiding (Fig.
2). Richt de kijker zo dat het object binnen de cirkel in het midden (Fig. 2, 1) valt.
3. Om de afstandsmeting te doen, drukt u nu een keer kort op de functietoets (afb. 1, 5). De afstand
tot het object komt boven in de functiedisplay te staan.
4. Bij inschakelen van het toestel is de afstandseenheid (M of Y) (afb. 2, 2/3) de zelfde als de vorige
keer dat u het toestel hebt gebruikt. De afstandseenheid kan veranderd worden door na het in-
schakelen van het toestel de Mode-toets (afb. 1, 4) ingedrukt te houden. De aangegeven eenheid
wisselt dan.
5. De afstandsmeter schakelt zichzelf automatisch uit wanneer deze ongeveer 15 seconden niet
gebruikt wordt.
tip: Het meten van de afstand tot een object met de afstandsmeter kan beïnvloed worden door de
eigenschappen van het object (kleur, oppervlak, grootte, vorm), de hoek die de laserstraal maakt op
het doel en de belichting (bv. weersomstandigheden, zicht).
De meetbare afstand wordt groter wanneer het object groot en lichtgekleurd (zeer reflecterend) is,
het oppervlak glad en glanzend is en de laserstraal haaks op het oppervlak van het object gericht is.
Omgekeerd wordt de meetbare afstand kleiner.
De nauwkeurigheid kan beïnvloed worden door grassprieten, bladeren, takken of andere objecten
voor het doelobject.
- 36 -