BARR500
REGELING MECHANISCHE EINDAANSLAGEN
De mechanische eindaanslagen kunnen worden geregeld met de twee schroeven die te bereiken zijn door de gaten
1 en 2 (26) op de steunplaat van de behuizing van de apparatuur.
Om bij de twee lange stelschroeven te kunnen, moeten de twee korte schroeven die de twee lange schroeven
blokkeren, helemaal worden losgehaald.
Onder verwijzing naar afbeelding 26, fungeert schroef 1 als mechanische eindaanslag bij sluiting terwijl schroef 2 als
eindaanslag bij opening fungeert.
Door de schroef 1 vaster te draaien, wordt het moment vervroegd waarop deze schroef de mechanische aanslag
van de aandrijver in de sluitingsfase raakt waardoor de beweging ervan wordt gestopt (de slagboom zal minder
sluiten.
Door de schroef 1 losser te draaien, wordt het moment uitgesteld waarop deze schroef de mechanische aanslag
van de aandrijver bij sluiting raakt waardoor de beweging ervan wordt gestopt (de slagboom zal meer sluiten).
Door de schroef 2 vaster te draaien, wordt het moment vervroegd waarop deze schroef de mechanische aanslag
van de aandrijver bij opening raakt waardoor de beweging ervan wordt gestopt (de slagboom zal minder opengaan).
Door de schroef 2 losser te draaien, wordt het moment uitgesteld waarop deze schroef de mechanische aanslag
van de aandrijver bij opening raakt waardoor de beweging ervan wordt gestopt (de slagboom zal verder opengaan).
Het is een goede regel om de regelingen uit te voeren met 1-2 slagen vaster/losser, om ongewenste, al te grote
effecten te vermijden.
Geadviseerd wordt om LOCTITE 243 (licht schroefdraagborgmiddel) te gebruiken om de stabiliteit van de lange
eindaanslagschroeven te waarborgen.
Denk eraan de korte schroeven weer aan te brengen.
De aanslag van de mechanische eindaanslagen moet plaatsvinden aan het einde van de beweging die geregeld
wordt door de (verplichte) elektrische eindschakelaars, daarom moeten de mechanische eindaanslagen iets voorbij
het effectieve gewenste eindpunt van de beweging worden ingesteld.
INSTALLATIE APPARATUUR
•
Verzeker U ervan dat de voedingsspanning en -frequentie compatibel zijn met de apparatuur.
•
Dicht de uiteinden van de kabels die in de klemmenborden van de apparatuur gestoken moeten worden niet af.
De apparatuur zit in een kunststof behuizing 1 (27) die op de zuil van de aandrijver bevestigd moet worden met
•
vier schroeven 2 (27).
•
Voor de doorgang van de kabels moet minstens één gat worden gemaakt in een van de vier perforeerbare
gebieden 3 (27).
•
Geadviseerd wordt om geschikte kabeldoorgangen te gebruiken.
De behuizing van de apparatuur moet worden gesloten met het deksel 4 (27) met behulp van de schroeven 5
•
(27).
•
Zie de handleiding van de centrale unit voor de elektrische aansluitingen, het gebruik en de programmering.
Op afbeelding 28 worden de kabels getoond die uit de aandrijver komen.
•
105
NL