1
1 Detectorpunt
1
Batterijen plaatsen
Open het batterijvakje en plaats de batterijen overeenkomstig
de installatiesymbolen. Let daarbij op de juiste polariteit.
Controleer het apparaat vóór ieder gebruik op een bekend
!
bedrijfsstroomcircuit volgens het aangegeven spanningsbereik
van het apparaat.
2
Lokaliseren van elektrische spanningen
Plaats de detectorpunt op het
te controleren bereik (bijv. kabel,
contactdoos, enz.).
Ter bepaling van de L/N-geleider dient een controle aan de neutrale
geleider te worden uitgevoerd, hier mag geen signaal verschijnen.
!
Controleer om veiligheidsredenen alle drie fasegeleiders
(L1, L2, L3) op voorhanden spanning!
!
Vervang de batterijen in geval van een zwak of verminderd
vermogen.
Controleer veiligheidshalve de PE-aardverbinding, als hier een signaal
verschijnt, is de installatie niet veilig. Neem bij werkzaamheden aan
elektrische installaties altijd de van toepassing zijnde technische
veiligheidsregels in acht, onder andere:
1. Vrijschakelen
2. Tegen hernieuwd inschakelen beveiligen
3. Spanningsvrijheid tweepolig controleren
4. Aarden en kortsluiten
5. Aangrenzende spanningvoerende onderdelen beveiligen en afdekken.
12
NL
2 Zakclip
AAA
AAA
AAA
Indien spanning voorhanden is,
licht de detectorpunt op.
2
3 Batterijvakje
AAA
AAA
AAA
AAA
AAA
3
AAA