Eigenschappen van de ontvanger
Onderpaneel
1.
Uitgang: Sluit deze XLR-uitgang aan op de ingang van uw luidspreker.
2.
Voeding: Sluit hier de meegeleverde 12V DC, 300 mA stroomadapter
aan.
Voorpaneel
1.
Antenne: de 2 antennes van de draadloze ontvanger ontvangen het signaal
dat door de zender wordt uitgezonden. Plaats de antennes in een verticale
positie voor optimale resultaten bij het zenden van het draadloze signaal.
2.
AF-indicator:
wanneer hij brandt, geeft deze LED aan dat de ontvanger een
audiosignaal heeft gedetecteerd. Als deze LED niet gaat branden, controleer
dan de stroomverbinding en de instellingen van de kanaal en probeer nog
eens.
3.
RF-indicator:
Als deze LED gaat branden, dan geeft hij aan dat de ontvanger
een signaal ontvangt. Als deze LED niet gaat branden, controleer dan de stroomverbinding en de
instellingen van de kanaal en probeer nog eens.
4.
Stroomindicator: wanneer deze LED brandt, betekent dit dat het apparaat aan staat.
5.
Kanaalkeuze: Het kanaal veranderen:
a.
Druk en houd de knop Kanaalkeuze ongeveer 1 seconde ingedrukt, tot het
kanaalnummer begint te knipperen.
b.
Druk op de knop Kanaalkeuze terwijl het kanaalnummer knippert om door de 16
beschikbare kanalen te bladeren.
kanaal.
c.
Wacht 3 seconden nadat het gewenste kanaalnummer is verschenen. Wanneer het
kanaalnummer ophoudt met knipperen, is het kanaal geselecteerd.
d.
Gebruik de selectieknoppen Links/Rechts om in te stellen welke ontvanger het linkse of
rechtse signal ontvangt, aangezien het linkse en rechtse signal via hetzelfde kanaal
worden verzonden.
6.
Aan/Uit-schakelaar: druk op deze knop om de ontvanger aan of uit te zetten.
Zijpaneel
1.
Links/Rechts keuzeschakelaar: selecteert welk stereokanaal de ontvanger voor de
zender ontvangt. Dit is enkel van toepassing als beide ontvanger in een
stereotoepassing worden gebruikt. Zet de schakelaar op beide ontvangers op de
gepaste posities die overeenkomen met de L/R-luidsprekerconfiguratie. De
bedieningsknoppen Bijregelen zijn rechtstreeks verbonden met de L/R instellingen van
de ontvanger
2.
Ruisonderdrukker: stelt een ruislimiet in. Het signaal moet hoger zijn dan deze
ruislimiet om door de ruisonderdrukker doorgelaten te worden. Er kan uit drie
instellingen worden gekozen, afhankelijk van hoeveel ruis er aanwezig is. Zet deze
schakelaar in de positie die het meest effectief ruis verwijdert, maar tegelijkertijd het signaal
doorlaat.
Stel de zender en de ontvanger(s) in op hetzelfde
35
1
2
1
5
2
4
3
6
1
2