ANDERMATT Tetra Mode D'emploi

Gebruiksaanwijzing / Mode d'emploi / Instructions for use
Tetra
Feromoonval voor het m onitoren
van plaaginsecten
Monitoring van koolgalmuggen
( C ontarinia nasturtii )
Algemeen
Koolgalmuggen tasten alle koolsoorten, maar
ook koolzaad en andere kruisbloemige planten
aan. De muggen komen elk jaar in 3 - 5
generaties voor, waarbij vooral windbe-
schermde, vochtige locaties gevaar lopen. In het
voorjaar vliegt de eerste generatie van de
koolgalmuggen rond begin mei binnen vanaf de
percelen die in het voorgaande jaar met kool/
koolzaad zijn beplant.
Aantal vallen
Twee feromoonvallen per perceel ( vervang de
valbehuizing en de dispenser na 3 – 4 weken! )
Plaatsing
Ongeveer 2 m van de rand van het perceel. De
vallen moeten zo worden geplaatst dat ze zo
dicht mogelijk bij de percelen liggen waar het
voorafgaande jaar kool/koolzaad is geplant.
Aanbeveling: de locatie van de val duidelijk
zichtbaar markeren.
Tijdstip van behandeling / schadedrempel
Eventuele maatregelen moeten bij vluchtactivi-
teit van de koolgalmug onmiddellijk worden
genomen. Voor een vroegtijdige waarschuwing
kan de vlucht ook gemonitord worden in de
koolpercelen van het voorafgaande jaar.
Dit type monitoring kan echter niet worden
gebruikt om het tijdstip van behandeling in het
huidige koolveld te bepalen, aangezien de
datum kan variëren van enkele dagen tot meer
dan een week, afhankelijk van de afstand tot
het koolveld van vorig jaar.
Opslag van de dispenser
( 2 – 5 °C ), droog en buiten het bereik van
kinderen bewaren. Vries de feromoondispenser
in als deze langer dan twee weken wordt
bewaard. Bevroren ( –18 °C ) kunnen de
feromoondispensers 2 jaar worden bewaard.
Monitoring van framboze-
schorsgalmug ( R esseliella
theobaldi )
Algemeen
De larven van de frambozeschorsgalmuggen
voeden zich met frambozenplanten en zijn mede
verantwoordelijk voor de schade aan de
stengels (draaihartigheid). De larven overwinte-
ren in de grond en komen in het vroege voorjaar
uit als volwassen galmuggen. De galmuggen
kunnen in de loop van de zomer tot aan de
vroege herfst 2 – 4 generaties vormen. Onder
geschikte omstandigheden kunnen zich tijdens
het seizoen zeer grote populaties galmuggen
Piège à phéromone pour le suivi
du vol des insectes nuisibles
Surveillance des cécidomyies du
chou-fleur ( C ontarinia nasturtii )
Généralités
La cécidomyie du chou-fleur s'attaque à toutes
les espèces de choux, mais aussi au colza et aux
autres cultures crucifères. Elle fait entre 3 et 5
générations par an. Elle a une prédilection pour
les endroits humides et abrités du vent. La
première génération vole au printemps aux
environs de début mai, depuis les parcelles
plantées de choux / colzas l'année précédente.
Nombre de pièges
Deux pièges à phéromones par parcelle
( remplacer les pièges et les deux diffuseurs
après 3 – 4 semaines! ).
Installation / disposition
Installer les pièges à env. 2 m du bord de la
parcelle. Ils devraient être disposés de manière
à se trouver à une distance la plus courte
possible des parcelles où il y a eu une
plantation de choux / colzas l'année précédente.
Recommandation: mettre bien en évidence
l'emplacement du piège!
Période de traitement / seuil de tolérance
Il faudrait réaliser un traitement dès le début du
vol de la cécidomyie du chou-fleur. Il est aussi
possible de surveiller le vol dans les parcelles de
choux de l'année précédente pour être
rapidement alerté. Ce type de surveillance ne
peut néanmoins pas servir à déterminer la
période de traitement dans le champ de choux
actuel, car la migration peut varier de quelques
jours à plus d'une semaine selon la distance par
rapport à la parcelle de choux de l'année
précédente.
Stockage des diffuseurs
Conserver au frais ( 2 – 5 °C ) et au sec, hors de
portée des enfants. Congeler les diffuseurs à
phéromones pour un stockage intermédiaire
dépassant les deux semaines! Congelés les
diffuseurs à phéromones sont stockables
pendant deux années.
Surveillance des cécidomyies de
l'écorce du framboisier (Resseliel-
la theobaldi)
Généralités
Les larves des cécidomyies de l'écorce du
framboisier se nourrissent des framboisiers et
sont responsables de dégâts complexes sur les
tiges (midge blight). Les larves hivernent dans le
sol et s'en échappent sous forme de cécidomyies
adultes au début du printemps. Les cécidomyies
peuvent créer 2 à 4 générations au cours de
l'été jusqu'à l'automne. Si les conditions sont
Andermatt Nederland bv
Prins Mauritslaan 15 · 3956 TZ Leersum · Nederland
Tel: +31 (0) 6 27 17 49 17
www.andermattnederland.nl
Pheromone trap for the
monitoring of insect pests
Monitoring of Swede midges
( C ontarinia nasturtii )
Generals
The Swede midge attacks all species of
brassicas, as well as rapeseed and other
crucifer plants. It has 3 – 5 generations per year.
Places that are moist and protected from the
wind are most prone to attacks. At the
beginning of May the first generation of the
swede midge flies in from fields in which
brassicas rapeseeds have been grown the
previous year.
Numbers of traps
Two pheromone traps per plot ( replace the trap
case and the lure after 3 – 4 weeks )
Positioning
About 2 m from the edge of the plot. The traps
should be placed as close as possible to plots
that were planted with brassicas / rapeseeds in
the previous year. Recommendation: Clearly
mark the location of the trap in order to relocate
it.
Time of application / damage threshold
Any pest control should be carried out as soon
as the Swede midge flight activity begins. This
kind of monitoring cannot, however, be used to
determine the timing of the application for the
current cabbage plots, as the date can vary
from a few days to over a week depending on
the distance from the cabbage plot of the
previous year.
Storage of baits
Store in a cool (2 – 5 °C), dry place well out of
the reach of children. If stored for longer than
two weeks freeze the pheromone dispenser.
Frozen dispensers ( –18 °C ) can be stored for two
years.
Monitoring of raspberry cane
midges ( R esseliella theobaldi )
Generals
The larvae of raspberry cane midges feed on
raspberry canes and are associated with the
disease complex known as 'midge blight'. Larvae
overwinter in the soil and emerge as adults in
early spring. Two to four generations occur
throughout the summer and early autumn. If
conditions are suitable very large populations
can develop during the course of the season.
Fungi then infect these feeding sites resulting in
cane death during the following winter.
1/4
Tetra 11/2021