Als de batterij-indicatie a in het display brandt, kunt u bij gebruik van
alkalimangaanbatterijen nog ongeveer 1 uur meten (bij oplaadbare
batterijen is de gebruiksduur korter). Als de indicatie a knippert, kunt
u nog ongeveer 10 minuten meten. Als de batterij-indicatie a en de
verlichte ring 1 knipperen (rood), is er geen meting meer mogelijk en
moet u de batterij of de oplaadbare batterij vervangen.
Neem de batterij uit het meetgereedschap als u het gedu-
rende lange tijd niet gebruikt. De batterij kan, als deze lang
wordt bewaard, roesten of zijn lading verliezen.
Gebruik
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht en fel zon-
licht.
In- en uitschakelen
Controleer voor het inschakelen van het meetgereed-
schap dat het sensorgedeelte 5 niet vochtig is. Wrijf het
meetgereedschap indien nodig droog met een doek.
Als het meetgereedschap is blootgesteld aan een sterke
temperatuurwisseling, laat u het voor het inschakelen op
de juiste temperatuur komen.
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen, drukt u op de aan/uit-
toets 4.
Na een korte zelftest is het meetgereedschap gereed voor gebruik.
Een vinkje achter de kalibratie-indicatie „AutoCal" d geeft aan dat
het meetgereedschap gereed voor gebruik is.
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen, drukt u op de aan/
uit-toets 4.
Als er ca. 10 minuten geen meting heeft plaatsgevonden, wordt het
meetgereedschap automatisch uitgeschakeld om de batterijen te
sparen.
52 | Nederlands
1 609 929 K82 • 17.1.07