grendeling goed gesloten is.
8.
Start de kachel op en selecteer verbrandingsniveau 1.
Om blijvende schade aan de kachel te voorkomen, moet dit instoken
geleidelijk en op een laag vuur gebeuren. Houd dit vuur laag gedurende
de eerste vier tot vijf uur; daarna kan het stookvermogen geleidelijk
verhoogd worden. Laat de kachel tenminste nog drie tot vier uur constant
branden.
9.
Controleer dat er geen rookgassen afkomstig van het verbrandingsproces in
de ruimte komen. Schakel de kachel onmiddellijk uit indien dit wel het geval
is en herstel de lekkage.
10.
Controleer of de ruimteventilator in bedrijf komt door te voelen of er lucht
uit het uitblaasrooster komt aan de voorzijde van de kachel. Deze ventilator
start pas op als de kachel voldoende warm is (na circa 15-20 minuten nadat
de kachel brandt). Indien de ruimteventilator niet gaat draaien, schakel de
kachel uit om schade aan de kachel te voorkomen. Herstel het probleem
voordat de kachel opnieuw opgestart wordt.
Deze kachel is voorzien van een ventilator die de lucht in het vertrek laat
circuleren. Wanneer de ventilator ingeschakeld wordt, wordt lucht langs
de inwendige hete oppervlakken van de kachel gevoerd, opgewarmd en
als warme lucht weer aan het vertrek afgegeven. Laat de kachel nooit
branden als de ruimteventilator niet draait.
11.
Controleer of de kachel op elk van de vijf verbrandingsstanden de juiste lucht/
brandstof-verhouding heeft door het vlambeeld op elk van de vijf verbran-
dingsstanden te controleren. Zie hiervoor afbeelding 1. Regel de lucht/brand-
stof-verhouding indien nodig bij. Inregelen van de lucht/brandstof-verhou-
ding mag alleen worden uitgevoerd door een service technicus.
12.
Controleer de schoorsteentrek met een verschildrukmeter. Regel - indien
geïnstalleerd - de smoorklep van de schoorsteen in.
Na het inregelen van de smoorklep mag de stand van de smoorklep
alleen gewijzigd worden bij calamiteiten, zoals bijvoorbeeld een
schoorsteenbrand.
13.
Controleer of op elk van de vijf verbrandingsstanden de rookgastempera-
tuur onder de 220ºC blijft. Indien de rookgastemperatuur op één van de vijf
verbrandingsstanden hoger wordt dan 220ºC, moet de kachel op de desbe-
treffende stand opnieuw worden ingeregeld door het verlagen van de pel-
lettoevoer in combinatie met de omtreksnelheid van de rookgasventilator
en / of het verhogen van de omtreksnelheid van de ruimteventilator.
107