• In het midden van de bodemplaat is een
inkeping aangebracht die je bij een rechte
o
instelling (0
) over de zaaglijn kunt
geleiden. Het zaagje is op dezelfde positie
aangebracht als de inkeping.
• Wanneer het zaagblad klem raakt, moet
je de machine onmiddellijk stoppen. Buig
zo nodig de 2 zijden van het werkstuk iets
uit elkaar en trek het zaagblad met de
machine uit het werkstuk.
• Houd de zaaglijn vrij van obstakels.
• Wanneer je wilt stoppen met zagen, trek
dan eerst de machine uit het werkstuk en
schakel daarna pas de motor uit.
• Na het zagen loopt het zaagje nog heel
even door. Wacht met het neerleggen van
de machine totdat deze volledig tot
stilstand is gekomen.
Pendelstand:
• De instelling van de pendelstand is
afhankelijk van het zaagresultaat dat je
wilt bereiken.
• De juiste instelling moet je proefonder-
vindelijk vaststellen. Hiervoor geven wij je
onderstaand enkele adviezen:
• Hoe fijner de zaagrand moet worden, hoe
kleiner de pendelstand moet zijn. Je kunt
de pendelbeweging ook geheel uitscha-
kelen.
• Gebruik bij dunne materialen geen
pendelbeweging.
• Bij harde materialen gebruik je een kleine
pendelbeweging.
• In zachte materialen en bij zagen in de
richting van de houtnerf kan de maximale
pendeluitslag worden ingesteld.
INVALLEND ZAGEN:
• Invallend zagen is het zagen midden in
het materiaal, zonder dat er al een
opening aanwezig is.
• Doe dit alleen bij zachte materialen zoals
bijvoorbeeld: hout, gasbeton, gipsplaat.
• Gebruik een kort zaagblad.
• Zet de machine verticaal onder een hoek
o
van ca. 0
met de voorzijde van de
bodemplaat op het werkstuk.
• Zet de machine aan en laat het zaagblad
op volle snelheid komen.
• Breng de ingeschakelde machine
Originele gebruiksaanwijzing
langzaam omlaag naar de horizontale
positie, zodat het zaagje in het werkstuk
zakt.
• Zorg voor voldoende vrije ruimte onder
het werkstuk om het zaagje vrij te
houden.
4. ONDERHOUD / REPARATIE
Haal voor ieder onderhoud eerst de stekker
uit de wandcontactdoos.
• Smering.
Alleen het steunwiel achter het zaagblad
moet af en toe met een druppel olie
gesmeerd worden.
De resterende delen van de machine
hebben geen smering nodig.
• Houd de machine en het snoer schoon.
Gebruik hiervoor uitsluitend niet-bijtende
schoonmaakmiddelen en een vochtige
doek.
• Reinig regelmatig de zaaghouder en de
ventilatieroosters.
Neem daarvoor het zaagje uit de zaag-
houder en klop het gereedschap licht op
een egaal oppervlak uit of gebruik een
persluchtpistool/perslucht in spuitbus
(luchtdrukreiniger).
Probeer nooit de ventilatieroosters schoon
te maken door puntige voorwerpen of
metalen borstels door de openingen te
steken om beschadiging van de machine
te voorkomen.
• In geval van een elektrisch of mechanisch
defect de machine ter reparatie aanbieden
bij een gekwalificeerde vakman.
• Machine na afloop van de levensduur
inleveren
- Aan het eind van de levensduur moet
je de machine inleveren bij een
inzamelpunt. De machine mag niet bij
het huisvuil worden weggegooid.
10