Deurcontact:
Het deurcontact wordt vanuit het koelapparaat van een lage spanning
(<20V, 20 mA) voorzien.
•
Om storingsinvloeden te vermijden, wordt aangeraden een afge-
schermde kabel met paarsgewijs ineengedraaide leidingen te ge-
bruiken. Het scherm kan eenzijdig aan de PE-klem, die daarvoor
voorzien is op het koelapparaat, aangesloten worden.
•
Als het gebruik van afgeschermde kabels niet mogelijk is, moet
er bij het leggen van de kabels op gelet worden, dat deze niet in
directe nabijheid van potentiële storingsbronnen (bijv. voedings-
leidingen, componenten met verhoogde elektromagnetische stra-
ling) gelegd worden.
OPGELET: Er mag geen externe spanning aangelegd
worden.
Indien er geen deurcontactschakelaar wordt gebruikt, moe-
ten de aansluitcontacten worden overbrugd.
Verzamelstoringsmelding:
Om de storingsmeldleidingen aan te sluiten staan 2
aansluitcontacten ter beschikking (zie aansluitschema op onderzijde
behuizing). Het leggen van de storingsmeldleiding veronderstelt
geen bijzondere vereisten.
OPGELET: Het contact mag met max. 230V, 1A belast
worden.
Multimaster:
(Optioneel, enkel voor apparaten met
multi controller)
Om de Multimasterleidingen aan te sluiten, staan telkens 2
aansluitcontacten (aan de kant van de ingang en de uitgang) ter
beschikking (zie aansluitschema op onderzijde behuizing).
De contacten worden uit het koelapparaat met een lage spanning
(< 20V, 20mA) gevoed.
OPGELET: Er mag geen externe spanning aangelegd
worden.
•
Om storingsinvloeden te vermijden, wordt aangeraden,
afgeschermde kabels met paarsgewijs ineengedraaide leidingen
te gebruiken. De kabelafschermingen kunnen aan beide zijden
aan de te verbinden koelapparaten gelegd worden (PE-klemmen).
•
Als het gebruik van beschermde kabels niet mogelijk is, moet er
bij het leggen van de kabels op gelet worden, dat deze niet in
directe nabijheid van potentiële storingsbronnen (bijv.
voedingsleidingen,
componenten
elektromagnetische straling) gelegd worden.
• Er mogen maximaal 20 apparaten via de bus bediend worden.
Schema van de Multimasterbedrading
9
Voorwaarden voor een juist gebruik
•
De spanning mag niet meer dan ± 10 % van de gespecificeerde
spanning afwijken.
De frequentie mag niet meer dan ± 3 Hz van de gespecificeerde
waarde afwijken.
•
De omgevingstemperatuur moet onder 55°C (opties: zie bijlage)
liggen.
•
Het apparaat mag slechts gebruikt worden in omstandigheden waar
het in staat is om het gevraagde koelvermogen op te brengen.
•
Er mag uitsluitend met het voorgeschreven koelmiddel gewerkt worden.
•
Er mag uitsluitend van originele fabrieksonderdelen gebruik gemaakt
worden.
10 Inbedrijfstelling en functie
10.1 Algemeen
Het koelapparaat is met een elektronische besturing uitgerust. Met
behulp van een temperatuursensor wordt de temperatuur van de
085 408 097
aangezogen binnenlucht van de schakelkast vastgelegd. Met behulp
van een codeerschakelaar op de besturingsprintplaat kunnen ver-
schillende gewenste temperaturen van de schakelkast alsook de
bovenste grenstemperaturen ingesteld worden (zie bijlage). Bij
apparaten met multi controller gebeurt de instelling via een
bedieneenheid.
Het overschrijden van de grenstemperatuur leidt tot een
storingsmelding. Bij apparaten met multi controller kan bovendien
een onderste grenstemperatuur bewaakt worden
10.2 Weergave-elementen
Het koelapparaat met standaard-controller is uitgerust met een LED-
bedrijfsindicatie in de buitenkap van het toestel. Het permanente
branden van deze weergave bij aangelegde voedingsspanning toont
dat het apparaat zich in de normale bedrijfsmodus bevindt. Als een
fout optreedt of als het apparaat zich in start- of testmodus bevindt,
dan brandt deze weergave in verschillende knippervolgordes, die
de foutendiagnose van het apparaat vergemakkelijken (zie
hoofdstukken 10.4 en 13).
Het koelapparaat met multi-controller is uitgerust met een
bedieningseenheid, waarmee de toestelparameters kunnen wor-
den ingesteld (zie voor bijzonderheden de afzonderlijke
bedieningshandleiding van de multi-controller).
10.3 Testmodus / Start
De testmodus wordt in principe na het opnieuw inschakelen van de
voedingsspanning onafhankelijk van de huidige omgevings-
voorwaarden geactiveerd, als het deurcontact gesloten is.
met
verhoogde
Eerst doorloopt het apparaat een 30 seconden durende startmodus,
die door een 30 seconden durende testmodus gevolgd wordt.
10.4 Gedrag van het apparaat
Modus
Startmodus
Testmodus
De startmodus wordt bijkomend altijd dan geactiveerd als de
deureindschakelaar gesloten wordt (zie hoofdstuk 10.5).
Opgelet!
De omgevingstemperatuur en de temperatuur in de
schakelkast moeten in overeenstemming zijn met de
gespecificeerde waarden op het merkblad.
Opgelet! Te lage warmte-afgifte aan de warmte-
wisselaar in het extern circuit (condensor).
De behuizing van het koelaggregaat mag niet weggenomen
worden als het systeem in werking is. De warmteproductie van
de condensor zou dan te gering zijn en er zou schade aan het
apparaat kunnen ontstaan.
Zodra het apparaat aan het elektriciteitsnet aangesloten is gaat
het apparaat in de start-/testmodus. Vervolgens loopt de venti-
lator voor de verdamper verder. Compressor en condensor-
ventilator lopen indien nodig verder (de temperatuur-scha-
keldrempel (T
) is bereikt), of worden uitgeschakeld (de
soll
temperatuur-schakeldrempel (T
Tijdsverloop Gedrag
t = 0s - < 30s Geen functie
t = 30s
Binnenventilator start
t = 32s
Externe ventilator en
compressor starten
Knippervolgorde van de
bedrijfsweergave:
„uit-donker-licht-donker-uit".
Storingsmeldcontact is gesloten.
t >34s – 64s
Compressor en ventilatoren
blijven tijdens die tijd in bedrijf.
Knippervolgorde van de
bedrijfsweergave: „uit-donker-
licht-donker-uit".
Storingsmeldcontact is geopend.
Als er tijdens de testmodus een
storing optreedt, gaat het
apparaat in de foutmodus en de
bedrijfsweergave brandt
volgens de foutentoestand (zie
hfdst. Foutendiagnose).
) is onderschreden).
soll
27