6. Draag stevige, isolerende schoenen die ook in nat-
te omstandigheden isoleren. Lage schoenen zijn
niet geschikt, omdat neervallende gloeiende me-
taaldruppels brandwonden kunnen veroorzaken.
7. Trek geschikte kleding aan, geen synthetische kle-
dingstukken.
8. Niet met onbeschermde ogen in de lichtboog kij-
ken; alleen een lasbril met voorgeschreven veilig-
heidsglas volgens DIN dragen. De lichtboog geeft
behalve licht- en warmtestralen, die verblinding
resp. verbranding veroorzaken, ook uv-stralen af.
Deze onzichtbare ultraviolette straling veroorza-
akt bij onvoldoende bescherming een uiterst pijn-
lijke bindvliesontsteking die pas enkele uren later
wordt gevoeld. Bovendien heeft de uv-straling op
NL
onbeschermde lichaamsdelen schadelijke zonne-
brandeffecten tot gevolg.
9. Ook personen of helpers die zich in de buurt van de
lichtboog bevinden, moeten op de gevaren worden
gewezen en met de nodige bescherm-middelen
worden uitgerust; indien noodzakelijk, bescher-
mende wanden inbouwen.
10. Bij het lassen moet, vooral in kleine ruimtes, voor
voldoende toevoer van verse lucht worden gezor-
gd, daar rook en schadelijke gassen ontstaan.
11. Aan vaten waarin gassen, brandstoffen, minerale
oliën of dergelijke worden bewaard, mogen - ook
als ze al lange tijd leeg zijn - geen laswerkzaam-
heden worden uitgevoerd, daar mogelijke resten
voor explosiegevaar zorgen.
12. In vuur en ruimtes met explosiegevaar gelden bij-
zondere voorschriften.
13. Lasverbindingen die aan grote belastingen zijn
blootgesteld en absoluut aan veiligheidsvereisten
moeten voldoen, mogen uitsluitend door speciaal
opgeleide en gediplomeerde lassers worden uitge-
voerd. Voorbeelden: drukketels, looprails, trekha-
ken enz.
14. Gebruik alleen een stopcontact (met randaarde)
dat met een trage zekering of een trage bevei-
ligingsautomaat is beveiligd. De beveiliging van
de leidingen naar de stop-contacten moet aan de
voorschriften voldoen (VDE 0100). Er mogen dus
conform deze voorschriften alleen zekeringen of
automatische zekeringen worden gebruikt die aan
de leidingsdiameter zijn aangepast. Een te sterke
zekering kan een brand in de leidingen resp. het
gebouw tot gevolg hebben.
Het apparaat is niet geschikt voor bedrijfsmatig ge-
bruik.
ENGE EN VOCHTIGE RUIMTES
Bij werkzaamheden in enge, vochtige of hete ruimtes
moet gebruik worden gemaakt van isolerende onder-
lagen en tussenlagen, kaphand-schoenen van leer of
een ander slecht geleidend materiaal, om het lichaam
te isoleren ten opzichte van vloeren, muren, geleiden-
de apparaatonderdelen en dergelijke. Bij gebruik van
kleine lastransformatoren voor het lassen onder hoog
elektrisch risico, zoals bijv. in enge ruimtes met elek-
trisch geleidende wanden (ketels, pijpen enz.), in natte
ruimtes (met vocht doortrekken van de werkkleding),
in hete ruimtes (doorzweten van de werkkleding), mag
de uitgangsspanning van het lastoestel in nullastbedrijf
niet hoger zijn dan 42 volt (rms-waarde). Het toestel
22
kan dus omwille van de hogere uitgangsspanning in dit
geval niet worden gebruikt.
BESCHERMENDE KLEDING
1. Tijdens het werk moet de lasser over het volledige
lichaam tegen straling en verbranding beschermd
zijn door middel van kleding en gezichtsbescher-
ming.
2. Aan beide handen moeten kaphandschoenen van
een geschikte stof (leer) worden gedragen. Deze
moeten zich in een onberispelijke toestand bevin-
den.
3. Om de kleding tegen rondvliegende vonken en ver-
branding te beschermen, moeten geschikte sch-
orten worden gedragen. Als de aard van de wer-
kzaamheden, bijv.bovenhands lassen, dat vereist,
moet een beschermingspak en eventueel ook een
veiligheidshelm worden gedragen.
BESCHERMING TEGEN STRALING EN
VERBRANDING
1. Op de werkplaats door een uithangbord «Voor-
zichtig, niet in de vlammen kijken!» waarschuwen
tegen het gevaar voor de ogen. De werkplaats moet
zo goed mogelijk worden afgeschermd, zodat de
personen die zich in de buurt bevinden voldoende
beschermd zijn. Onbevoegde personen moeten uit
de buurt van de laswerk-zaamheden worden gehou-
den.
2. In de onmiddellijke buurt van vaste werkplaatsen
mogen de muren niet lichtgekleurd of glanzend zijn.
Vensters moeten ten minste tot ooghoogte tegen het
doorlaten en weerkaatsen van stralen beschermd
zijn, bijv. door een geschikte verfl aag.
4. SYMBOLEN EN TECHNISCHE GEGEVENS
Eenfasetransformator
50 Hz
Netfrequentie
U
Netspanning
1
I
max
Maximale ingangsstroom
1
Zekering met nominale waarde in
ampère
U
Nominale nullastspanning
0
I
Lasstroom
2
Ø mm
Elektrodediameter
nc/nc
Aantal laselektroden dat kan worden
1
afgesmolten
a) van koude toestand tot reageren
van de temperatuursensor (nc) en
b) binnen het eerste uur van de
koude toestand (nc
)
1