NL
6.4
Aansluiten op wisselstroomvoeding
1. Controleer of de spanning op het typeplaatje overeenkomt met de aanwezige
stroomvoorziening.
2. Steek de wisselstroomkabel in het wisselstroomnet.
6.5
Aansluiten op gelijkstroomvoeding
A
LET OP! Gevaar voor schade
• Let bij het aansluiten van de poolklem op de juiste polariteit.
• Om spannings- en vermogensverlies te vermijden, moet de aansluit-
kabel zo kort mogelijk zijn en mag de kabel niet onderbroken wor-
den. Vermijd daarom extra schakelaars, stekkers of
meerwegadapters.
• Maak het toestel en andere elektrische ladingen los van de accu
alvorens de accu met een snellader op te laden. Overspanning kan
de elektronica van het toestel beschadigen.
• Beveilig de positieve aansluiting met minimaal 15 A.
• Als u het toestel aansluit op de voertuigcontactdoos, let er dan op
dat u het contact moet inschakelen om het toestel van stroom te
voorzien.
1. Controleer of de spanning op het typeplaatje overeenkomt met de accuspan-
ning.
2. Bepaal de vereiste kabeldiameter afhankelijk van de kabellengte aan de hand
van de onderstaande tabel:
Kabellengte
Kabeldiameter
≤ 2,5 m
2,5 mm²
2,5 m – 4,0 m
4,0 mm²
4,0 m – 6,0 m
6,0 mm²
3. Sluit de draden aan op een klemmenblok dat via een 15A-zekering met de accu
is verbonden.
4. Installeer een scheidingsschakelaar tussen beide polen.
De minimale isolatieafstand tussen de twee polen bedraagt 3 mm.
104
6.6
Toestel aansluiten op een gasfles
!
WAARSCHUWING!
Dit toestel mag alleen op de gastoevoer worden aangesloten door een
vakman conform de geldende voorschriften en normen.
A
LET OP! Gevaar voor schade
• Gebruik uitsluitend propaan- of butaangasflessen (geen aardgas of
stadsgas) met gekeurd drukreduceerventiel en passend kopstuk.
• Neem de in uw land toegestane drukwaarden in acht. Gebruik een
vast ingestelde goedgekeurde drukregelaar:
– Voor Duitsland geldt: DIN EN 16129.
– Voor Europa geldt: EN 732, EN 521 en
EN 437:2003+A1:2009.
• Het toestel mag alleen worden gebruikt als de slangleidingen in
technisch goede staat zijn. Vervang poreuze of beschadigde slang-
leidingen onmiddellijk.
I
INSTRUCTIE
Als de gasvlam dooft, sluit de ontstekingsregelaar de gastoevoer af.
1. Controleer of de drukspecificatie op het typeplaatje dezelfde is als de drukge-
gevens op de drukregelaar op de propaan- of butaangasfles.
2. Sluit het toestel als volgt aan op de gasslang (afb. 6, pagina 6).
3. Sluit de gasslang als volgt aan op de gasfles (afb. 7, pagina 7).
Na het aansluiten van het toestel op de gastoevoer
1. Controleer de gasleiding bij alle aansluitpunten (alle schroefdraadaansluitingen,
slangaansluitingen met klemmen, aansluiting op de gasfles) op lekkage met een
schuimend middel, bijv. zeep.
2. Controleer de slang visueel (op scheuren, verwering, beschadiging).
7
Gebruik
A
LET OP! Gevaar voor schade
• Zorg ervoor dat drank of voedsel in glazen flessen niet te sterk
afkoelt. Vloeistoffen zetten uit als ze bevriezen en kunnen daardoor
glas breken.
NL
105