Kies bij „INTERVAL " hoe vaak moet worden geïrrigeerd. De
instelling heeft plaats in uren of dagen. Ga door met de volgende
positie.
Activeer het programma door bij „PROGRAMMA" de instelling
„AAN" te kiezen. Zet de schakelaar van de klep van de zone die
u zojuist hebt geprogrammeerd, op de stand „COMPUTER" . De
irrigatie begint op de bij „STARTTIJD" ingestelde tijd.
De programmering van de timer is hiermee afgesloten. De
indicatie „AAN" knippert 3 seconden.
Als u een klepunit voor meerdere zones gebruikt, kunt u nu
naar „ZONE" terugkeren en nog een zone voor programmering
uitkiezen. Herhaal deze stappen voor de overige irrigatiezones.
Als alle gewenste zones geprogrammeerd zijn, gaat het display
van de timer na 5 minuten uit om energie te besparen. Alleen de
tijd en de programmastatus „AAN" resp. „UIT" blijven zichtbaar.