■
Als op het scherm "OL" verschijnt geeft dit inactiviteit van de gemeten weerstand aan of
een waarde die boven het maximum ligt van het bereik van het meetgereedschap.
5.3 Dioden-/ doorgangstest
5.3.1 Diode
■
Stel de draaischakelaar in op
de "FUNC"-knop komt u in de modus voor de doorgangstest.
■
Steek de rode meetkabel in de "VΩ"-aansluiting en de zwarte in de "COM"-aansluiting.
■
Gebruik de diodentestmodus om dioden, transistors en andere halfgeleider-elementen
te testen. In deze modus wordt een stroom door de halfgeleider-overgang gestuurd en
de spanningsval in de overgang gemeten. Een goede siliciumovergang levert een span-
ningsval op van tussen 0,5 en 0,8V.
■
Voor het meten van de doorlaatspanningsval bij een willekeurig halfgeleiderelement
plaatst u de rode meetkabel op de anode van het element en de zwarte op de kathode.
De meetwaarde wordt op het scherm weergegeven.
■
Breng de meetkabels omgekeerd aan en meet de door de diode stromende spanning
opnieuw.
■
Als de diode in orde is verschijnt op het scherm "OL".
■
Als de diode kortgesloten is verschijnt op het scherm in beide richtingen 0.
■
Als het scherm in beide richtingen "OL" aangeeft is de diode open.
5.3.2 Doorgang
■
Druk op de "FUNC"-knop om in de doorgangsmodus te komen.
■
De zoemer klinkt wanneer de weerstand van een meetcircuit minder dan 10,0Ω bedraagt.
5.4 DC/AC μA- of mA-meting
■
Het wisselstroombereik ligt bij 200,0μA / 2000μA en 20,00mA / 200,0mA (of 10 A).
■
Koppel het stroomcircuit los van de spanningsvoorziening. Stel de draaischakelaar in op
de correcte stand DC/AC μA of DC/AC mA.
■
Onderbreek de te controleren stroom. Verbind de rode meetkabel met de positieve zijde
van de onderbreking en de zwarte met de negatieve zijde.
■
Schakel de spanningsvoorziening voor het stroomcircuit in. De meetwaarde wordt op het
scherm weergegeven.
5.5 DC/AC 10A-meting
■
Steek de rode meetkabel in de "10A"-ingangsaansluiting.
■
De meting verloopt precies zoals bij 5.4.
Instructie, let op:
■
Veiligheidshalve mag bij hoge stroomsterkte de duur van elke meting maximaal tien
seconden bedragen en de tijdspanne tussen twee metingen moet langer dan
5 minuten zijn.
■
Koppel de verbinding tussen de meetkabels en het meetcircuit los wanneer de meting
beëindigd is.
. De diodentestmodus is de standaardinstelling. Met