De volgende afbeelding toont de interne aansluitingen van de alarm- en
storingsrelaiscontacten en -jumpers. Voor de duidelijkheid wordt eveneens elke
veldaansluiting getoond op deze afbeelding.
De eind- en alarmweerstanden moeten worden berekend op basis van de eisen
van de centrale.
VOORZICHTIG
Risico op beschadiging van het apparaat!
De vlamdetector moet correct worden geaard. Een onjuiste of ontbrekende
aarding kan elektrische interferentie in het apparaat veroorzaken.
Metrische kabelingangen zijn voorzien van een interne stop, waardoor de
draden na de montage zichtbaar zijn. Wanneer de wartels te strak worden
aangespannen, kan zowel de kabelingang als de wartel beschadigd raken.
► De vlamdetector correct aarden.
► De kabelwartels niet te strak aanspannen.
In de bedrading van de vlamdetector moet een spiraal van 2 m voorzien zijn.
Hierdoor kan de detector worden verplaatst, indien plaatselijke obstakels, zoals
buizen en kabelgoten, het zicht van de detector op het plaatselijke gevaar
belemmeren.
Gebruiksaanwijzing
|
3.4.2.1
Elektrische installatie
1. Alle bijbehorende stroomvoorzieningen isoleren. Ze dienen geïsoleerd te
blijven totdat ze benodigd zijn voor de inbedrijfstelling.
2. De aardingsbout van de behuizing aansluiten op een plaatselijk
aardingspunt.
3. De afdichtplug(gen) verwijderen van de wartelingangen van de behuizing.
4. De kabelwartel op de behuizing monteren. De wartel dient met minstens vijf
draden in de behuizing en met de IP-afdichtring aan de onderkant van de
draad te worden gemonteerd. De kabel vastdraaien met een moment
tussen 15-20 Nm (11-15 lbf ft).
5. De instelschroef op de achterklep van de behuizing losschroeven. De
achterklep van de behuizing losschroeven en verwijderen.
6. De kabels op de klemmen aansluiten in een van de volgende configuraties:
|
nl
Montage
101