NL
bij slechte weersomstandigheden, in
een vochtige omgeving of op een nat
gazon. Werk uitsluitend bij daglicht of
bij een goede verlichting.
•
Werk niet met het apparaat als u moe
of ongeconcentreerd bent of na het
innemen van alcohol of tabletten. Las
altijd tijdig een werkpauze in. Ga met
verstand aan het werk.
•
Let bij het werken op een veilige
stand, in het bijzonder op hellingen.
Werk altijd dwars op de helling, nooit
op- of neerwaarts. Wees uiterst voor-
zichtig wanneer u de rijdrichting op de
helling wijzigt. Werk niet op overdre-
ven steile hellingen.
•
Bedien het apparaat slechts stap-
voets. Wees uiterst voorzichtig wan-
neer u het apparaat omkeert, het naar
u toe trekt of achteruit stapt.
•
Schakel het apparaat voorzichtig in
overeenstemming met de in deze
handleiding vermelde instructies in.
Let op voldoende afstand tot de voe-
ten tot roterende messen.
•
Kantel het apparaat niet bij het star-
ten, behalve als dit bij het starten op
hoog gras noodzakelijk is. In dit geval
kantelt u het apparaat door zodanig
op de hoofdligger van de handgreep
te duwen, dat de voorwielen van
het apparaat gemakkelijk opgetild
worden. Controleer altijd dat beide
handen zich in de werkstand bevin-
den voordat het apparaat weer op de
grond neergezet wordt.
•
Werk nooit zonder stootbescherming of
grasvangmand. Neem altijd een veilige
afstand tot de uitwerpopening in acht.
Opgelet: gevaar! Mes loopt na.
Er bestaat gevaar voor verwondin-
gen.
34
•
Het apparaat mag niet opgetild of ge-
transporteerd worden zolang de motor
draait. Schakel het apparaat uit als het
voor het transport gekanteld moet wor-
den als andere oppervlakten dan ga-
zons overgestoken moeten worden en
wanneer het apparaat naar en weg van
de te maaien oppervlakten gebracht
wordt.
•
Houd de grasuitwerpopening steeds
netjes en vrij. Verwijder snoeiafval en-
kel bij stilstand van het apparaat.
•
Laat het apparaat nooit zonder toe-
zicht op het werkterrein achter.
•
Werk niet met een beschadigd, onvol-
ledig of zonder de toestemming van
de fabrikant omgebouwd apparaat.
Gebruik het apparaat nooit met be-
schadigde beschermingsinrichtingen,
afschermingen of ontbrekende veilig-
heidsmechanismen, zoals richtingwijzi-
gende of grasvanginrichtingen.
•
Overbelast uw apparaat niet. Werk
uitsluitend in het aangegeven vermo-
gensgebied en wijzig de regelaarin-
stellingen aan de motor niet. Gebruik
geen machines meteen laag pres-
tatievermogen voor zware werken.
Gebruik uw apparaat niet voor doel-
einden, waarvoor het niet bestemd is.
•
Gebruik het apparaat niet in de nabij-
heid van ontvlambare vloeistoffen of
gassen. Bij veronachtzaming bestaat
er brand- of explosiegevaar.
•
Nooit het apparaat optillen of wegdra-
gen wanneer de motor draait.
•
Schakel het apparaat uit, trek de netstek-
ker af en vergewis u dat alle beweeg-
bare onderdelen stilstaan:
- altijd, wanneer u het apparaat verlaat
en wanneer het niet gebruikt wordt.
- voordat u blokkeringen verhelpt of
verstoppingen in het uitwerpkanaal
elimineert;