NEDERLANDS
CONTROLE VAN HET VLOEISTOFPEIL VAN DE ACCU
LET OP!
Draag geschikte bescherming voor het lichaam (ogen, haren, handen, enz.) bij het controleren of reinigen van de
accu.
1.
Schakel de parkeerrem (13, Afb. E) in.
2.
Doe de motor uit door de contactsleutel (24, Afb. D) tot het einde tegen de klok in te draaien en de sleutel te verwijderen.
3.
Open de zijkleppen bovenaan links (9, Afb. G) en onderaan links (11) door de betreffende stoppen (10) en (12) los te draaien
met de meegeleverde sleutel.
4.
Controleer het peil van de elektrolyt in de accu (34, Afb. F) en vul indien nodig bij met gedistilleerd water.
5.
Reinig indien nodig de accu.
6.
Controleer of de poolaansluitingen van de accu niet verroest zijn.
7.
Sluit de zijkleppen bovenaan links (11, Afb. G) en onderaan links (9) door de betreffende stoppen (10) en (12) vast te draaien
met de meegeleverde sleutel.
CONTROLE VAN HET REMOLIEPEIL
1.
Schakel de parkeerrem (13, Afb. E) in.
2.
Draai de contactsleutel (24, Afb. D) in stand 'UIT' en verwijder de sleutel.
3.
Controleer het oliepeil van de remmen in de tank (1, Afb. AB). Zorg dat het peil ongeveer 1 cm (0,4 in) vanaf de vulmond van
de tank staat. Vul eventueel bij met olie van hetzelfde type als in het systeem.
Meestal gebruikte olie: DOT4.
CONTROLE VAN DE ACTIVERINGSSENSOR VAN HET GELUIDSSIGNAAL VAN DE ACHTERUIT
1.
Controleer of het geluidssignaal aangaat als de machine in z'n achteruit wordt gezet.
Stel waar nodig af zoals beschreven in de Werkplaatshandleiding.
CONTROLE VAN DE BANDENSPANNING
Schakel de parkeerrem (13, Afb. E) in.
1.
2.
Doe de motor uit door de contactsleutel (24, Afb. D) tot het einde tegen de klok in te draaien en de sleutel te verwijderen.
3.
De bandenspanning moet als volgt zijn:
•
voorbanden:
5,0 Bar (72,5 psi)
•
achterbanden:
5,0 Bar (72,5 psi)
CONTROLE VAN DE HOOGTE EN WERKING VAN DE AANZUIGMOND EN DE FLAP
Voorbereidende handelingen
1.
Schakel de parkeerrem (13, Afb. E) in.
2.
Breng de aanzuigmond (17, Afb. G) omhoog, ga te werk zoals beschreven in het specifi eke deel.
3.
Doe de motor uit door de contactsleutel (24, Afb. D) tot het einde tegen de klok in te draaien en de sleutel te verwijderen.
Controle van de wielen van de aanzuigmond
4.
Controleer of de drie wielen (1, Afb. AC) van de aanzuigmond in goede staat zijn en vrij draaien (of ze niet gevouwen/verbogen
zijn door botsingen of hoge druk enz.). Controleer bovendien of de banddikte (2) niet minder is dan enkele millimeters.
Vervang eventueel de banden (1) (zie de procedure in de Werkplaatshandleiding).
Controle van de sledes
5.
Controleer of de hoofdslede (3, Afb. AC) en de voorsledes (4) en (5) in goede staat zijn en dat de dikte (6) niet minder is dan 5
mm (0,2 in), vervang ze anders (zie de procedure in de Werkplaatshandleiding).
Het is belangrijk om de sledes (3), (4), (5) te vervangen wanneer ze nog niet helemaal zijn opgebruikt om geen schade te
veroorzaken aan de betreffende bevestigingsschroeven; de schroeven kunnen daarna moeilijker worden verwijderd.
Het is raadzaam de sledes (3), (4), (5) tegelijk te vervangen zodat er geen onregelmatigheden optreden bij de naden (7) door
de verschillende gebruiksniveaus van de afzonderlijke sledes.
38
GEBRUIKSAANWIJZING
33014091(3)2008-02 A
RS 1300