7.1.1
Hydraulische aansluitingen
De pomp is voorzien van een by-pass die de terugloopleiding in
verbinding stelt met de aanzuigleiding. De pomp is op de brander
bevestigd met de by-pass, die afgesloten is met de schroef
6)(Afb. 22 ).
Het is dus noodzakelijk de beide flexibele slangen met de pomp
te verbinden.
Als de pomp met afgesloten terugloopleiding en met afgesloten
bypass schroef functioneert gaat hij onmiddellijk kapot.
Verwijder de doppen van de aanzuig- en terugloopleiding van de
pomp.
Draai de flexibele slangen met de pakkingen, die bij de stan-
daarduitrusting geleverd worden, vast.
Bij het monteren van de flexibele slangen moet hierop geen
kracht uitgeoefend worden die verbuiging tot gevolg heeft.
Plaats de flexibele slangen zodanig dat er niet op getrapt kan
worden of dat ze met de warme delen van de ketel niet in contact
kunnen komen.
Verbind, tenslotte, het andere uiteinde van de flexibele slangen
aan de nippels.
7.1.2
Servomotor
De servomotor regelt tegelijkertijd de luchtklep, door middel van
de nok met variabel profiel, en de drukregelaar. De draaihoek van
de servomotor is 130° in 42 s.
Wijzig de in de fabriek uitgevoerde afstelling aan de 5 nokken
niet; controleer slechts of ze als volgt afgesteld zijn:
Nok I
: 130°
Beperkt de draaiing naar het maximum.
Nok II
: 0°
Beperkt de draaiing naar het minimum.
Als de brander uit is moet de luchtklep gesloten zijn: 0°.
Nok III
: 20°
Regelt de ontstekingspositie en het MIN vermogen.
Nokken IV - V
: niet gebruikt.
Hydraulische ydraulische installatie
D1978
Afb. 20
19
NL
7.1.3
Oliedrukschakelaar
De drukschakelaar 5) (Afb. 1, Pag. 7) wordt in de fabriek afge-
steld op 3 bar. Als de druk van de stookolie deze waarde bereikt
in de teugloopleiding , dan laat de drukschakelaar de brander
stoppen.
De brander start automatisch weer, als de druk weer onder de 3
bar daalt.
Als de brander door een kringcircuit met een druk van Px gevoed
wordt, dan moet de drukregelaar afgesteld worden op Px + 3 bar.
Afb. 21
D887
5728