Montage
2. De isolatie van het kabeluiteinde ca. 10 mm
strippen.
3. Het geïsoleerde kabeluiteinde (04/3) in de
veerklem (04/4) op de aansluiting (04/6) van
het basisstation (04/2) steken.
4. Veerklem (04/4) met het kabeluiteinde in de
basisplaat van het basisstation drukken.
5. Afdekkap (04/5) op de veerklem (04/6) ste-
ken.
4.5.2
Begrenzingskabel leggen (01)
De begrenzingskabel kan zowel op het gazon
worden gelegd of kan 10 cm onder het gazonop-
pervlak worden ingewerkt. Het inwerken onder
het gazonoppervlak kan door uw dealer uitge-
voerd worden.
Beide varianten kunnen met elkaar gecombi-
neerd worden.
LET OP!
Gevaar voor beschadiging van de be-
grenzingskabel
Als de begrenzingskabel beschadigd of
doorgesneden wordt is de overdracht van
de besturingssignalen naar het apparaat
niet meer mogelijk. In dat geval moet de
begrenzingskabel gerepareerd of vervan-
gen worden. Begrenzingskabels zijn ver-
krijgbaar bij AL-KO.
■
Leg de begrenzingskabel altijd direct
op de grond. Bevestig hem indien no-
dig met een extra gazonpen.
■
Bescherm de begrenzingskabel bij
het leggen en tijdens de werking te-
gen beschadigingen.
■
Graaf en verticuteer niet in de buurt
van de begrenzingskabel.
1. Leid de begrenzingskabel ten minste 1 m
recht weg van het basisstation (01/a).
2. Bevestig de begrenzingskabel met regelmati-
ge afstanden met gazonpennen of leg hem
ondergronds (max. 10 cm diep).
3. Begrenzingskabel om obstakels heen leggen:
zie Hoofdstuk 4.5.3 "Obstakels afzetten", pa-
gina 69.
4. Doorgangen tussen de afzonderlijke maaiop-
pervlakken aanleggen: zie Hoofdstuk 4.5.4
"Doorgangen afzetten (01/i)", pagina 70.
5. Te grote stijgingen of dalingen afzetten: zie
Hoofdstuk 4.5.5 "Hellingen afzetten", pagi-
na 70.
457290_a
6. Kabelreserves aanleggen: zie Hoofdstuk
4.5.6 "Kabelreserves aanleggen (08)", pagi-
na 70.
7. Leid de begrenzingskabel vanaf een afstand
van ten minste 1 m recht naar het basisstati-
on (01/k).
8. Sluit de begrenzingskabel na het leggen aan
op de aansluiting (04/7) van het basisstation:
zie Hoofdstuk 4.5.1 "Begrenzingskabel op
het basisstation aansluiten (04)", pagina 68.
4.5.3
Obstakels afzetten
Afhankelijk van de omgeving van het werkge-
deelte moet de begrenzingskabel met verschil-
lende afstanden t.o.v. de obstakels worden ge-
legd. Gebruik voor de bepaling van de juiste af-
stand de liniaal die van de verpakking afgehaald
kan worden.
OPMERKING
Afzettingen zijn alleen noodzakelijk als ze
door de stootsensoren van de robot-gras-
maaier niet kunnen worden herkend. Ver-
mijd te veel of onnodige afzettingen.
Afstand t.o.v. muren, hekken, bloembedden:
min. 15 cm (01)
Het apparaat beweegt met een afstand naar bui-
ten van 15 cm langs de begrenzingskabel. Leg
daarom de begrenzingskabel met een afstand
van ten minste 15 cm t.o.v. muren, hekken of
bloembedden.
Afstand t.o.v. terrasranden en getegelde
paden (06)
Als de rand van het terras of het pad hoger is dan
het gazon moet er een afstand van ten minste 15
cm aangehouden worden. Als de rand van het
terras of het pad op gelijke hoogte van het gazon
ligt kan de kabel precies op de rand worden ge-
legd.
Afstand van obstakels t.o.v. de
begrenzingskabel (01)
Als de begrenzingskabels van het obstakel weg
of naar het obstakel toe precies zijn samenge-
legd, d.w.z. met een afstand van 0 cm, beweegt
het apparaat over de begrenzingskabels heen.
De begrenzingskabels mogen niet gekruist wor-
den (01/g).
69