Montage
Fig. 15.
• Kies de plaats voor de binnen-unit zodanig, dat een zo gunstig
mogelijke verdeling van de uitblaaslucht over de ruimte wordt
verkregen. De richting van de luchtstroom kan worden
geregeld via de afstandbediening (indien toegepast) of
automatisch, afhankelijk van het bedrijfstype.
• In koelbedrijf wordt de luchtstroom, voor een zeer gelijkmatige
menging met de ruimtelucht, naar het plafond gericht (Coanda
effect). In verwarmingsbedrijf wordt de luchtstroom naar de
vloer gericht om de vorming van warme luchtlagen bovenin de
ruimte te voorkomen.
De luchtrichting wordt automatisch geregeld wanneer de
luchtgeleideschoepen in automatisch bedrijf werken.
De schoepen kunnen ook in tussenstanden worden gezet
(alleen units met infrarood afstandbediening) of in SWING
bedrijf werken (continue roosterbeweging).
• Controleer of de plafondtegels kunnen worden verwijderd,
zodat er voldoende vrije ruimte is voor
onderhoudswerkzaamheden. Bij plaatsing in gestucte plafonds
moet ervoor worden gezorgd dat de unit altijd bereikbaar is.
LET OP:
Stel de luchtgeleideschoepen alleen in zoals afgebeeld.
LET OP:
Gebruik voor het sluiten van 1 of 2 schoepen de speciale
afsluitkit.
Voorafgaand aan de montage
Transporteer de unit bij voorkeur in de verpakking naar de plaats
van opstelling. Controleer op transportschade, zoals gebroken
leidingen, losse onderdelen, losse bedrading, etc.
Het uitblaasrooster en de afstandbediening zijn afzonderlijk verpakt.
(fig. 16).
BELANGRIJK:
Til de unit niet op aan de condensaatafvoerleiding of de
koelmiddelaansluitingen, maar aan de vier hoekpunten.
De montage zal makkelijker verlopen wanneer gebruik wordt
gemaakt van een heflift.
Bij montage in gipsplaten plafonds mag de gezaagde opening niet
groter zijn dan 660 x 660 mm (voor typen 12-18-24) en 900 x 900
mm (voor typen 28-36-48-60).
In ruimten met een hoge luchtvochtigheid moeten de
ophangbeugels worden geïsoleerd met het meegeleverde,
zelfklevende isolatiemateriaal.
Montage
Markeer de positie van de draadstangen, koelmiddelleidingen en
condensaatafvoerleiding, voedingskabels en de kabel voor de
afstandbediening (zie maatschets).
Gebruik hierbij de meegeleverde boormal. Afhankelijk van het type
plafond kunnen de draadstangen worden gemonteerd zoals
afgebeeld (fig. 17).
Bevestig de meegeleverde montagebeugels aan de draadstangen.
Draai de moeren niet vast maar plaats eerst de ringen (zie tekening)
(fig. 18).
Breng nu eerst de koelmiddelleidingen op hun plaats.
Zie hoofdstuk "Koelmiddelaansluitingen".
Verwijder zo nodig de T-ligger zodat er meer 'bewegingsruimte'
ontstaat. (fig. 19).
64
40KMC---N
Til de unit (zonder frame) voorzichtig op aan de vier hoekpunten.
Til de unit niet op aan de condensaatafvoerleiding of de
koelmiddelaansluitingen. Breng de unit in de plafondopening en
haak hem in de 4 ophangbeugels.
Als de T-ligger niet kan worden verwijderd kan het nodig zijn de
unit schuin naar zijn plaats te tillen (alleen bij plafonds met een
minimale hoogte van 300 mm) (fig. 20).
Hang de unit waterpas en houd 25 tot 30 mm ruimte tussen de
omkasting en de onderzijde van het plafond.
Breng de unit in lijn met de T-liggers van het plafond, draai eerst
de bouten aan de zijkant vast en daarna de moeren en
contramoeren.
Controleer na montage van de condensaatafvoer- en
koelmiddelleidingen of de unit nog steeds waterpas hangt
(fig. 21).
Maken van de doorvoeropening in de buitenmuur voor de
verbindingsleidingen naar de buiten-unit
Fig. 22.
• Bepaal de plaats van de doorvoeropening in de muur.
Boor een gat van tenminste Ø 70 mm voor de doorvoer van
koelmiddelleidingen en condensaatafvoer.
• Maak een opening in de muur en zorg ervoor dat deze van binnen
naar buiten iets afloopt (5 - 10 mm).
• Voer de elektrische verbindingskabels door de doorvoer (zie
"Elektrische aansluitingen").
Condensaatafvoer
Fig. 23 - 24 - 25.
• Voor een goede condensaatafvoer moet de afvoerleiding vanaf de
binnen-unit aflopend worden aangelegd (2%).
Bovendien moet een sifon van circa 50 mm worden aangebracht
om nare geurtjes te voorkomen.
• Het condensaat mag maximaal 200 mm boven de unit worden
afgevoerd op voorwaarde dat de stijgleiding verticaal is en in lijn
ligt met de flens van de afvoer.
• Als het condensaat meer dan 200 mm boven de unit moet worden
afgevoerd, dan kan 500 mm worden overbrugd wanneer de
diameter van de consaatafvoer wordt verkleind tot rond 12,5 mm.
In alle andere gevallen dient een externe condensaatpomp met
niveauregeling te worden toegepast. Het alarmcontact van deze
externe pomp moet in serie worden geschakeld met de
vlotterschakeling van de unit.
• Isoleer de afvoerleiding met dampdichte isolatie (bijv. neopreen,
5 tot 10 mm dik).
• Indien meer units in een ruimte zijn geplaatst dient de
condensaatafvoer te worden uitgevoerd zoals aangegeven.
Montage van het frame en de grille
Fig. 26 - 27 - 28.
Haal frame en grille voorzichtig uit de verpakking. Het frame kan met
behulp van kunststof haken aan de binnen-unit worden bevestigd.
Draai de vier schroeven vast, sluit de verbindingskabels aan en zet
ze vast met de kabelbeugel.
Bevestig het frame met de meegeleverde schroeven.
Let goed op de volgende punten:
• De schroeven mogen niet te vast worden aangedraaid omdat
anders het frame zou kunnen vervormen.
• Het frame moet goed aansluiten aan het plafond.
• Er is een afdichting tussen de luchttoevoer- en de
luchtuitblaasopeningen.
In de afbeelding voorkomt afdichting A dat de retourlucht wordt
vermengd met de toevoerlucht en afdichting B voorkomt dat de
toevoerlucht boven het verlaagde plafond terecht komt.Na de
montage mag de opening tussen het frame en het verlaagde
plafond niet groter zijn dan 5 mm.