7.3.2 Vervanging
De motorolie kan zeer heet zijn indien
ze onmiddellijk na het uitschakelen van
de motor verwijderd wordt. Laat daarom
de motor enkele minuten afkoelen
alvorens de olie te verwijderen.
Vervang de motorolie met de frequenties die
aangegeven zijn in de "Tabel onderhoud".
Vervang de olie vaker indien de motor in
moeilijke omstandigheden moet werken.
Ga als volgt te werk:
1. Plaats de machine op een
vlakke oppervlakte.
2. Plaats een opvanghouder onder de aflaatpijp.
3. Verwijder de vuldop (afb. 10.H).
4. Verwijder de aflaatdop (afb. 10.I).
5. Vang de olie op in de houder.
6. Draai de aflaatdop van de olie weer vast.
7. Reinig eventuele olielekken.
8. Vul met nieuwe olie. Voor de hoeveelheid
olie, zie "Tabel technische gegevens".
9. Bij iedere bijvulling, start de motor en laat
deze gedurende minstens 30 seconden
aan het minimumtoerental draaien.
10. Controleer of er geen olie lekt.
11. Schakel de motor uit. Wacht 30 seconden
en controleer opnieuw het oliepeil. Indien
nodig, zie ook "controle/bijvullen" (par. 7.3.1).
BELANGRIJK Dien de olie in voor
verwerking volgens de plaatselijke normen.
7.4
REINIGING
Voer de reiniging uit bij
stilstaande machine. Tracht eventueel
vastgeklemd materiaal niet van de
borstel te verwijderen zonder eerst:
• De commando's van de borstel en voor de
vooruitbeweging losgelaten te hebben.
• De motor uitgeschakeld te hebben.
Reinig de machine steeds na gebruik. Neem de
volgende instructies in acht bij het reinigen:
• Reinig de motor met een
borstel en/of perslucht.
• Spuit geen water direct op de motor.
• Na de reiniging met water, de machine
en de borstel opstarten om het water
te verwijderen dat anders in de lagers
zou kunnen doordringen en daar
schade zou kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK Gebruik nooit
hogedrukwaterstralen. Die zouden de
elektrische onderdelen beschadigen.
7.5 BOUGIE
Voor werkzaamheden aan de bougie, moet
men zich tot een Wederverkoper of een
geautoriseerd Dienstcentrum richten. Raadpleeg
de tabel onderhoud en de tabel identificatie
problemen voor ingrepen aan de bougie.
7.6
CARBURATOR
De carburator is afgesteld door de fabrikant.
Raadpleeg de tabel identificatie problemen
om na te gaan wanneer men op de
carburator moet ingrijpen (hfdst. 12).
7.7
REINIGING FILTER WATER
1. Draai de knop van het deksel van de filter
(afb. 13.A) los en verwijder het deksel (afb. 13.B).
2. Draai de knop (afb. 13.C) los en
verwijder de filter (afb. 13.D).
3. Reinig de filter door met perslucht
binnenin en buiten te blazen.
4. Controleer of de filter geen schade
ondergaan heeft, anders moet
hij vervangen worden.
5. Hermonteer in volgorde de filter (afb.
13.D), de knop (afb. 13.C), het deksel
(afb. 13.B) en de knop (afb. 13.A).
7.8 MOEREN EN SCHROEVEN
VOOR BEVESTIGING
• Houd de schroeven en moeren goed
vastgedraaid, om er zeker van te zijn
dat de machine altijd veilig werkt
• Controleer regelmatig of de
bevestigingsmoeren van het uitlaatglijvlak
correct vastgeklemd zijn.
8. STALLING
Wanneer de machine gedurende meer dan
30 dagen opgeborgen moet worden:
1. Ververs de motorolie indien dit niet reeds
in de laatste drie maanden gedaan werd.
2. Reinig de machine zorgvuldig.
3. Controleer of de machine geen
schade vertoont. Voer eventueel
de nodige herstellingen uit.
4. Indien de verf beschadigd is, moet men
bijverven om roestvorming te voorkomen.
5. Bescherm de metalen oppervlaktes
die aan roest blootgesteld zijn.
6. Berg de machine op in een gesloten
ruimte, indien mogelijk.
NL - 11