4. Montage
Sensorlamp
• Controleer alle componenten op beschadigingen
• Neem het product bij beschadigingen niet in
gebruik
Gevaar door elektrische stroom!
Het aanraken van stroom voerende componenten
kan een elektrische schok, verbrandingen of zelfs
de dood tot gevolg hebben.
• De stroom uitschakelen en de spanningstoevoer
onderbreken.
...
• Controleer m.b.v. een spanningstester dat er
geen spanning op staat.
• Zorg ervoor dat de spanningstoevoer onderbro-
ken blijft.
Gevaar voor beschadigingen
Het verwisselen van de kabels kan kortsluiting tot
gevolg hebben.
• Identificeer de aansluitkabels.
Installatie
Aansluiting van de stroomtoevoer (afb. 4.8)
De stroomtoevoer bestaat uit een 3-polige kabel:
L
= fase (meestal zwart, bruin of grijs)
N
= nuldraad (meestal blauw)
PE = aarde (groen/geel)
In geval van twijfel moeten de draden met een
spanningstester worden geïdentificeerd; vervolgens
weer spanningsvrij maken. De fase (L) en nuldraad
(N) worden op het kroonsteentje aangesloten.
Belangrijk:
Het verwisselen van de aansluitingen heeft in het
apparaat of in uw meterkast later een kortsluiting
tot gevolg. In dit geval moeten de afzonderlijke
kabels nogmaals geïdentificeerd en opnieuw
verbonden worden. In de kabel kan een schakelaar
voor het in- en uitschakelen worden gemonteerd.
Opmerking:
De lichtbron in deze lamp mag alleen door de produ-
cent of een servicemonteur die hiertoe van hem de
opdracht heeft gekregen of een soortgelijk gekwalifi-
ceerde persoon worden vervangen.
Montagestappen
• Kies een passende montageplaats; houd hierbij
rekening met de reikwijdte en de bewegingsre-
gistratie
• Stroomtoevoer uitschakelen (afb. 4.1)
• Lamp openen (afb. 4.2)
• Noodverlichtingsmodule (afb. 4.3) uitnemen
• Boorgaten aftekenen (afb. 4.4)
• Gaten boren en pluggen plaatsen (afb. 4.5)
• Het kabelverloop doordrukken of het afdicht-
dopje verwijderen en aansluitsnoer in de lamp
brengen (afb. 4.6)
• Lamp monteren
• Direct boven de aansluitdoos (afb. 4.6)
• Met afstandhouders bij kabels op de muur
(afb. 4.7)
• Aansluitkabel aansluiten (afb. 4.8)
• Accu's volgens de aangegeven polariteit in de
noodverlichtingsmodule plaatsen (afb. 4.9)
• Steek de noodverlichtingsmodule in de hiervoor
bedoelde plaats (afb. 4.10)
• Stroomtoevoer inschakelen (afb. 4.11)
• Noodverlichting instellen ➔
5. Bediening noodverlichting
• Sensor instellen ➔ 5. Bediening sensor
• Lamp sluiten (afb. 5.6)
5. Bediening
Bediening noodverlichting
Voor het gebruik moet altijd een noodverlichtings-
test worden uitgevoerd.
• Druk op de knop 'test', noodverlichting leds AAN
(afb. 5.1).
• Knop 'test' loslaten, noodverlichting leds UIT.
• Optionele extra test: stroomtoevoer van de lamp
onderbreken.
• De led-module moet inschakelen.
• De noodverlichtingsmodule kan tijdens het nor-
male gebruik van de lamp worden verwisseld.
• De controle-led voor het opladen (charge)
(afb. 5.2) moet na gebruik van de noodverlich-
tingsmodule ook bij het uitvoeren van de nood-
verlichtingstest altijd branden. De optionele extra
test (onderbreken van de stroomtoevoer) is geen
vervanging van de test met de test-knop.
Bediening sensor
• Schemerinstelling (drempelwaarde) (afb. 5.3).
Instelling af fabriek: daglichtstand
- Traploos instelbaar 2-2000 lux
- Instelknopje op (zon) = daglichtstand
ca. 2000 lux
- Instelknopje op (maan) = schemerstand
ca. 2 lux
– 26 –
• Tijdinstelling (uitschakelvertraging) (afb. 5.4).
Instelling af fabriek: 5 sec.
- Traploos instelbaar 5 sec. - 15 min.
- Door iedere geregistreerde beweging voor af-
loop van deze tijd wordt de tijd opnieuw gestart
- Na iedere uitschakeling van de lamp is een her-
nieuwde bewegingsregistratie gedurende ca.
1 sec. niet mogelijk. Pas daarna kan de lamp
bij beweging weer licht inschakelen.
• Reikwijdte-instelling (gevoeligheid) (afb. 5.5).
Instelling af fabriek: +
- Met het begrip reikwijdte is de ongeveer cirkel-
vormige diameter op de grond bedoeld, die bij
montage op 2,5 m hoogte als registratiebereik
ontstaat.
- Instelknopje op (–) = kort voor (–) minimale
reikwijdte (ca. Ø 1 m)
- Instelknopje op (+) = maximale reikwijdte
(ca. Ø 8 m).
- Door het insteken van de bijgeleverde plaatjes
(afb. 7.2-7.6) kan de reikwijdte in 4 richtingen
worden verkleind.
6. Aansluitmogelijkheden
– Normale aansluiting zonder schakelaar, parallel
gebruik van meerdere RS PRO LED B1 (afb. 6.1)
– Normale aansluiting met schakelaar (afb. 6.2)
– Normale aansluiting en aansluiting van meer
verbruikers, bijv. ventilator, ander type lampen
(afb. 6.3)
7. Begrenzing van de reikwijdte
– Door het insteken van de bijgeleverde plaatjes
kan de reikwijdte in 4 richtingen worden verkleind
(afb. 7.2 - 7.6)
8. Storingen sensorlamp
Sensorlamp zonder spanning
– Zekering gesprongen, niet ingeschakeld, kabel
onderbroken
• Zekering inschakelen of vervangen, netschake-
laar inschakelen, kabel controleren met span-
ningstester
– Kortsluiting in de stroomtoevoer
• Aansluitingen controleren
– Eventueel aanwezige netschakelaar uit
• Netschakelaar inschakelen
De sensorlamp schakelt niet in
– Schemerinstelling verkeerd gekozen
• Opnieuw instellen
– Netschakelaar UIT
• Inschakelen
– Zekering defect
• Zekering inschakelen, vervangen
evt. aansluiting controleren
Lamp schakelt niet uit
– Permanente beweging in het registratiebereik
• Bereik controleren
De sensorlamp schakelt zonder herkenbare
beweging in
– Lamp niet trillingsvrij gemonteerd
• Behuizing vast monteren
– Er was een beweging, deze werd echter niet als
zodanig herkend (beweging achter muur, bewe-
ging van een klein object in de directe omgeving
van de lamp etc.)
• Bereik controleren
De sensorlamp schakelt ondanks beweging
niet in
– Snelle bewegingen worden onderdrukt voor het
verminderen van storingen of het registratiebereik
is te klein ingesteld
• Bereik controleren
9. Storingen noodverlichtingsmodule
Rode led oplaadcontrole brandt niet
– De noodverlichtingsmodule is niet goed vastgeklikt
• Stroomtoevoer controleren
• De polariteit en compleetheid van de accu's
controleren
De rode led oplaadcontrole AAN, noodverlich-
tings-leds schakelen niet in met de knop
– De accu's zijn ver leeg
– De accu is defect of verkeerd om geplaatst
• Stroomtoevoer controleren
• De polariteit en laadtoestand van de accu's
controleren
De rode led oplaadcontrole UIT schakelt bij het
drukken op de knop samen met de noodverlich-
tings-leds in
• De polariteit en compleetheid van de accu's
controleren
– 27 –