«LANGZAAM» en «SNEL» te zetten;
– s teek de sleutel in het contactslot en draai
deze in de «DRAAIEN» stand om het elek-
trische circuit in werking te stellen, draai de
sleutel daarna in de «START» stand om de
motor te starten;
– laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
Breng de versnellingshendel na enkele secon-
den werking naar de stand «SNEL» en vervol-
gens op «LANGZAAM».
BELANGRIJK De choke (indien voorzien)
dient uitgeschakeld te worden zodra de motor
regelmatig draait; het gebruik van de choke bij
een warmgedraaide motor kan de bougie bevui-
len en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken.
OPMERKING Als er moeilijkheden zijn bij het
starten, blijf dan niet te lang aanhouden om de
accu niet uit te putten en de motor niet te verzui-
pen. Draai de sleutel weer in de «STOP» stand,
wacht enkele seconden en probeer opnieuw te
starten. Indien het probleem voortduurt, raad-
pleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding
en de handleiding van de motor.
BELANGRIJK Denk er altijd aan dat de
beveiligingssystemen het starten van de motor
beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen (zie 5.2). Nadat in
de bovenstaande gevallen het belet tot starten
is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand
gedraaid te worden voordat de motor opnieuw
gestart kan worden.
5.4.2 Vooruit rijden en verplaatsingen
Tijdens het vervoer:
– de snij-inrichtingen uitschakelen;
– de snijgroep in de hoogste stand (stand «7»)
zetten;
– de gashendel in een tussenstand zetten tus-
sen «LANGZAAM» en «SNEL».
Mechanische aandrijving
Trap het pedaal zo ver mogelijk in (zie 4.11)
en zet de versnellingshendel in de stand
voor de 1ste versnelling (zie 4.12)
Houd het pedaal ingetrapt om zo de hand-
rem uit te schakelen; laat het pedaal lang-
zaam opkomen zodat het pedaal van de
«remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
overgaat, waarbij de achterwielen in werking
gesteld worden (zie 4.11).
LET OP!
lijk op te laten komen om te beletten dat
de machine, door een te bruuske start,
begint te steigeren en u de macht over
het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid
bereikt door de gashendel en de versnel-
lingspook te bedienen; om van de ene ver-
snelling naar de andere over te gaan dient
u de koppeling te bedienen door het pedaal
half in te trappen (zie 4.11).
BELANGRIJK Het inschakelen van de ver-
snelling dient uitgevoerd te worden bij stil-
staande machine.
Hydrostatische aandrijving
Schakel de handrem uit en laat het rempe-
daal opkomen (zie4.21).
Trap het pedaal van de aandrijving (zie 4.22)
in de richting «F» totdat de gewenste snel-
heid bereikt is door een lichte druk op het
pedaal uit te voeren en de gashendel te be-
dienen.
LET OP!
koppeling dient uitgevoerd te worden zo-
als reeds eerder beschreven is (zie 4.22)
om te voorkomen dat de machine door
een te bruuske bediening kan gaan stei-
geren en u de macht over het stuur ver-
liest, vooral op hellingen.
5.4.3 Remmen
Mechanische aandrijving
Om te remmen, druk de pedaal helemaal in
(zie 4.11), na eerst de snelheid met behulp
van de versnellingshendel verminderd te
hebben , om het remsysteem niet nutteloos
te overbelasten.
Hydrostatische aandrijving
Neem eerst snelheid af door het aantal toe-
ren van de motor te verminderen en trap
daarna op het rempedaal (zie 4.21) om nog
meer snelheid af te nemen totdat de machi-
ne stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de
NL - 12
U dient het pedaal geleide-
Het inschakelen van de